Het postume boek De wet als kunstwerk. Een andere filosofie van het recht (Boom 2014) van Willem Witteveen is niet alleen van belang voor wettenmakers maar ook voor wettengebruikers.
De wet is de bron van de advocaat. Hij zet die wetten in die passen in zijn pleidooi en interpreteert deze op zo’n manier opdat de verdediging het effectiefst is. Goede en slechte wetten, mooie en lelijke wetten, voor advocaten is de wet een gegeven.
Maar wetten behoren méér te zijn dan instrumenten. In het boek De wet als kunstwerk, dat hoogleraar Encyclopedie van de rechtswetenschap Willem Witteveen afrondde enkele dagen voordat hij aan boord van de MH17 ging, is de wet vooral het eindresultaat van een artistiek proces. Hij beschrijft tien geboden om ‘goede’ wetten te kunnen maken: algemeenheid, openbaarheid, vooruitzien, begrijpelijkheid, samenhang, redelijke verwachtingen, duurzaamheid, hanteerbaarheid, autonomie en regelgeleid gedrag. Het zijn geboden van (rechts)filosofen, welteverstaan.
Witteveen verdedigt de stelling dat we de kunst van het wetten maken hebben verwaarloosd. Een slechte wet? Ach, de rechter – Witteveen noemt hem de tovenaar van de interpretatie – haalt de scherpe kantjes er wel af, misschien wel dankzij de inzet van de advocatuur. Maar dan ontstaat de situatie waarvoor Charles de Montesquieu al waarschuwde: als advocaten te veel macht krijgen en uit wetten pikken wat ze nodig hebben, gaat het vernuft prevaleren boven het verstand. En zoals Thomas More (die ook advocaat was) in Utopia schreef: advocaten hebben baat bij ingewikkelde regels. Alleen daarom al zijn Witteveens tien geboden nodig. Wil de rechtsorde goed blijven functioneren, dan moeten de wetgevingsjuristen aan de bak. Oók in het belang van de advocatuur.
Michel Knapen