Op 20 januari 2015 heeft de Eerste Kamer, op basis van onder meer de adviezen van de Vereniging voor Rechtspraak en de Raad van State en de brieven van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland, middels de motie van CDA-senator Franken korte metten gemaakt met de bezuinigingsplannen van VVD-staatssecretaris Fred Teeven (Veiligheid en Justitie). Daarbij werd benadrukt dat de bezuinigingen onverenigbaar zijn met de broodnodige bescherming van de vrije gang naar de rechter voor minvermogenden in Nederland.

Dit leek een mooie overwinning voor de minvermogende rechtzoekende en deadvocatuur, en toch – niet geheel onverwacht – heeft staatssecretaris Teeven laten zien dat hij zich door niets of niemand in de weg laat staan bij de uitvoering van een plan dat voor hem een prestigekwestie is geworden. Het leek hem een gelopen race. Immers, de Raad van State, de Vereniging en Raad voor Rechtspraak, oppositie in de Tweede Kamer en de advocatuur waren al genegeerd. En wat valt er nu doorgaans aan tegenstand te verwachten van de Eerste Kamer?

Gelukkig heeft de Nederlandse Senaat, anders dan de meerderheid in de Tweede Kamer, laten zien dat zij niet bereid is om louter vanuit financiële overwegingen nog meer afbreuk te (laten) doen aan het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand dat sinds 2008 al gevaarlijk ver is uitgehold. De Eerste Kamer liet dan ook een resonerend ‘nee’ horen.

Op zijn zachtst gezegd was de Nederlandse regering hier niet blij mee.  Zo achtte minister van Financiën Dijsselbloem (PvdA) het onverantwoord dat de Eerste Kamer ‘zonder financieel alternatief bezuinigingen uit de begroting van een ministerie gaat schieten’. Ook staatssecretaris Teeven ‘betreurde’ het dat de Eerste Kamer niet met alternatieven was gekomen. Overigens  liet hij zich (als verwacht) niet uit het veld slaan en zette de AMvB houdende de eerste vergaande bezuinigingen op 1 februari gewoon door.

Het is ongetwijfeld frustrerend voor het kabinet om plannen in het water te zien vallen, maar – anders dan het New Public Management doet vermoeden – is Nederland nu eenmaal geen onderneming waarin ‘de directie’ het alleen voor het zeggen heeft. Tot nu toe was de regering echter nog niet écht in conflict geraakt met de Eerste Kamer, ook al omdat de voorgaande meerderheidskabinetten in de regel niet te kampen hadden met een minderheid in de Senaat. Men zocht in de overtuiging van het eigen gelijk onverplicht extra legitimatie voor de bezuinigingen door goedkeuring aan de Eerste Kamer te vragen en ging nu plat op het gezicht.

Dáárom is de regering zo ontstemd over de keiharde afwijzing van de Eerste Kamer en is men zo ‘geschokt’. Het geeft natuurlijk ook een leuke soundbite; niet wij (regering) die hier hard en lang over heeft nagedacht zit fout, maar die (eigenwijze) Eerste Kamer die niet eens de moeite neemt om met alternatieven te komen.  En omdát men niet met alternatieven komt zetten we door.

Op het eerste oog lijkt dat niet eens volledig onredelijk. Er is echter wel een probleem. Het kabinet ‘vergeet’ dat de Eerste Kamer niet de staatsrechtelijke bevoegdheid heeft om met alternatieven te komen. Het recht van amendement, neergelegd in art. 84 Grondwet, komt immers al sinds 1848 uitsluitend toe aan de Tweede Kamer, terwijl – gelet op art. 89 lid 1 Grondwet – zelfs díe dat recht niet heeft ten aanzien van materiele wetgeving zoals AMvB’s. De senaat heeft – in ieder geval formeel – uitsluitend het vetorecht en daar heeft zij nu gebruik van gemaakt. Aan dat feit gaat de staatssecretaris voorbij. Nu kan hij doorzetten omdat hij – vanwege het uitblijven van aangeboden alternatieven – ‘geen keus heeft’. Een Kamer is geen Kamer, twee Kamers een halve…?

Het is te hopen dat de Eerste Kamer voet bij stuk houdt en zich inderdaad niet laat negeren, en desnoods een motie van wantrouwen indient tegen de staatssecretaris. Anders zou met de actie van deze laatste wel een kwalijk precedent kunnen zijn geschapen.  Niet voor niets is er de laatste tijd door politici die de senaat maar lastig vinden wel geroepen dat de Eerste Kamer net zo goed kan worden afgeschaft. De auteur meent daarentegen dat de Eerste Kamer al met het tegengeluid van dit veto alleen al – dat overigens niet op zichzelf staat – haar bestaansrecht heeft bewe-zen.

Intussen is het aan de advocatuur om de Eerste Kamer een hart onder de riem te steken door staatssecretaris Teeven en de regering op het matje te roepen bij de rechter met betrekking tot de AMvB van 1 februari en deze te laten vernietigen wegens strijdigheid met de Grondwet en de internationale mensenrechtenverdragen. De bescherming van de vrije toegang naar de rechter is het in ieder geval zeker waard.

 

Peter Kuijper, advocaat in Amsterdam

Advertentie