Op 17 februari deed de Amsterdamse raad van discipline uitspraak in een zaak over misbruik van gefinancierde rechtsbijstand. Een gewonnen zaak maakte de partners boos: dan was er geen omzet meer te halen.

‘Een nieuwe zaak is in elk geval iedere beslissing van welke instantie [dan ook] waartegen een rechtsmiddel openstaat.’ Het is een van de adagia in het document ‘Vrolijk de dag door met al je zaken’ waarmee een advocatenkantoor in arrondissement Amsterdam de medewerkers handvatten bood voor de dagelijkse praktijk. De Amsterdamse raad van discipline legde de twee partners van het kantoor een schorsing van twaalf maanden op, waarvan negen maanden voorwaardelijk. Uit de uitvoerig gemotiveerde beslissing rijst het beeld op van een kantoor waarin lukraak toevoegingen werden aangevraagd en procedures werden gevoerd, kwaliteit er niet toe deed en waarin de medewerkers werden opgezweept om op toevoegingsbasis onmogelijke omzetten te halen.

De zaak kwam in 2013 aan het rollen toen het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Amsterdamse deken meldde dat Nederland relatief veel klachten indiende en dat het betrokken advocatenkantoor als ’topklager’ te boek stond. Ook trok de Raad voor Rechtsbijstand aan de bel omdat sommige advocaten van het kantoor het maximum aantal toevoegingen dreigden te overschrijden. Uit een steekproef onder de tientallen EVRM-zaken bleek dat het ging om ‘volmaakt kansloze’ zaken op het gebied van het vreemdelingen-, straf- en het socialezekerheidsrecht. De advocaten beriepen zich op rechten waarop in de nationale procedures geen beroep was gedaan en die vaak bovendien niet op de zaak van toepassing waren. Van nadere motivering was niet of nauwelijks sprake. Inhoudelijke correspondentie met cliënten ontbrak. Alle onderzochte EVRM-zaken werden niet-ontvankelijk verklaard.

Volgens een voormalig stagiaire was er tot juni 2011 weinig aan de hand op het kantoor: ‘Het was een gezellig, positief kantoor met prettige collega’s. (…).’ Na een verhuizing sloeg de sfeer om. ‘Duidelijk werd dat de kosten hoog waren (…). Er moest iedere dag een toevoeging gedeclareerd worden. (…) Er werd ook gescholden als duidelijk werd dat je al een paar dagen niets had gedeclareerd.’ Stagiaires kregen een target van 4.000 euro per week. In hun praktijk die voornamelijk op toevoegingen draaide betekende dit acht declarabele uren per dag. Om die omzet te halen moesten ze zaken sprokkelen, het was de bedoeling dat ‘je uit alles wat je hebt een zaak maakt.’ Een oud-stagiaire: ‘Tegen ieder besluit moesten we bezwaar maken. Als hier geen goede reden voor bestond, dan moesten we die “verzinnen”.’ Anderen meldden dat er een druk was om bij adviesdossiers de zaak boven de zes uur te trekken, zodat ze acht in plaats van vier punten konden declareren. En van de oud-stagiaires meldt dat de partners ‘boos werden zodra we een zaak hadden gewonnen. Dit was puur om het feit dat geen hoger beroep meer ingesteld kon worden en geen toevoeging aangevraagd kon worden.’ Daarbij misten de stagiaires inhoudelijke begeleiding. De rapporteur: ‘Als betrokkene stukken opstelt en bij patroon neerlegt, krijgt betrokkene de stukken altijd retour met een krul door het geschrevene. Vaak vraagt betrokkene zich af of het stuk überhaupt gelezen wordt.’

De tuchtrechter oordeelt dat verweerders consequent misbruik hebben gemaakt van toevoegingsgelden. De raad tilt hier zwaar aan, nu de gefinancierde rechtsbijstand al ernstig onder druk staat en praktijken als die van verweerders het imago ernstig schaden. Ook wordt de partners aangerekend dat zij stagiaires hebben betrokken in hun streven naar omzet ten koste van kwaliteit. Maar de tuchtrechter overweegt ook dat de advocaten ‘enig inzicht’ hebben getoond, en dat een verhuizing, inkrimping en aanpassing van de werkwijze en de communicatie met cliënten verbetering heeft gebracht. Ook laat de tuchtrechter meewegen dat de deken in de nieuwe opzet vertrouwen heeft en dat de orde het kantoor zal blijven volgen.

Trudeke Sillevis Smitt

Advertentie