‘Het is allemaal heel leuk bedoeld, dat digitale dossier, maar het werkt niet zo vlot’, verzucht de politierechter. Ze tuurt ingespannen op haar scherm. ‘En dat spiegelt allemaal, oh dit is zo fijn.’
‘Pagina 5’, helpt de officier van justitie.
De rechter kijkt verontschuldigend de zaal in. ‘Vroeger had je gewoon zo’n geel tabblaadje. Daar sloeg je het dossier open en je was in één seconde klaar.’
Maar daar heeft ze hem: de verklaring van een buurtbewoner van de Bemuurde Weerd in hartje Utrecht, die vertelt hoe hij op 24 juli 2014 een groepje mensen de voordeur van een pand zag openbreken met een eind hout. De rechter leest voor: ‘Ik stapte van de fiets en zei hen dat ze daarmee moesten stoppen, en dat ik de politie zou bellen als ze dat niet deden. Ik hoorde iemand zeggen dat ik geen recht van spreken had omdat ik rijk was’.
Ze kijkt mevrouw B. aan. ‘Dit lijkt me een geloofwaardig verhaal. In uw verklaring bij de politie zegt u dat er tegen de deur aan is geduwd. Net hebt u mij verteld dat u later aan bent gekomen, maar dat heb ik niet uit uw verklaring gelezen.’
‘Volgens mij’, zegt mevrouw B, ‘ben ik later aan komen lopen. Ik herinner me niks van een bruin voorwerp of een plank’.
‘Dus de deur was al open toen u kwam aanlopen?’
Een fractie van een seconde twijfel, dan klinkt het: ‘Bijna’.
De rechter somt op: politiemensen zagen een grote plank in de hal staan, het deurkozijn was versplinterd. ‘Dat doet toch vermoeden dat er iets meer nodig was dan een duwtje om die deur open te breken.’
Dan verlegt ze haar aandacht naar een andere plek in Utrecht: de Lage Noord. Daar werd mevrouw B. drie maanden later opnieuw gepakt nadat ze een pand had gekraakt. Ze was dit keer samen met een vriendin, mevrouw D. Zij is ook verdachte, ze zit naast B. in de zaal.
De eigenaar verbleef nog maar zelden in zijn Utrechtse huis, hij woonde in Rotterdam. Een oude buurman hoorde gebonk in het pand, schrok zich een ongeluk en belde 112. De politie trof de twee er aan met nieuwe deursloten, gereedschap en een brief, om aan te tonen dat het pand nu was gekraakt.
‘Mijn bedoeling was puur woonruimte zoeken voor mijn vriendin’, zegt mevrouw D. ‘Het zag er helemaal leeg uit. Het stond echt al twee jaar leeg. We hebben de deur opengetrapt. We zijn maar twee minuten binnen geweest.’
‘Voelt u zich nou niet bezwaard als u zoiets doet?’
‘Niet als het al twee jaar leeg staat. Maar ik vind het wel sneu voor die buurman.’
De rechter wendt zich tot mevrouw B. ‘En wat denkt u daar nou van?’
Mevrouw B. lijkt niet erg onder de indruk. ‘Ik begrijp dat het strafbaar is om een pand binnen te dringen dat niet van mij is. Maar de woningnood is hoog en als zo’n pand dan al twee jaar leeg staat, denk ik: daar had iemand kunnen wonen.’
‘Nare feiten’, vindt de officier van justitie. ‘Mevrouw B. heeft er al eerder mee te maken gehad. En ongeacht hoe lang een pand leeg staat, kraken is gewoon strafbaar.’ Ze eist 500 euro boete tegen mevrouw B. en 250 euro tegen haar vriendin. ‘Ik geloof dat u zich heeft laten meeslepen in het probleem van mevrouw B.’
‘Kraken’ – de advocaat spreekt plechtig, bijna alsof hij bij de koning op audiëntie is, een weinig voor de hand liggende combinatie met zijn cliënten – ‘ik wist niet dat het nog bestond. Maar ik wil u toch meegeven hoe mevrouw links en mevrouw rechts er in zitten. Voor mevrouw B. was het een noodsprong, ook omdat ze niet in aanmerking komt voor antikraak. En mevrouw D. heeft zich laten meeslepen door haar vriendin.’ Hij vindt de eis van de officier tegen mevrouw B. redelijk, tegen mevrouw D. mag het van hem een ietsje minder.
De rechter is er snel klaar mee. ‘Ik vind de eis van de officier heel mild’, zegt ze. ‘Je kunt hier ook heel anders tegenaan kijken. Je maakt een behoorlijke inbreuk op iemands woning. Kraken is nog maar relatief kort strafbaar, maar ik denk dat we hier over een paar jaar wel anders mee omgaan.’ Ze vonnist conform de eis.
Lars Kuipers