Minister Ronald Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, PvdA), ziet geen noodzaak tot het instellen van een rechterlijke toets voorafgaand aan het afluisteren van gesprekken tussen advocaten en cliënten door inlichtingendiensten. Dat schrijft hij 5 maart in antwoord op Kamervragen van Michiel van Nispen en Ronald van Raak (beiden SP).
De Kamerleden stelden de vragen naar aanleiding van het standpunt van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) over het afluisteren door veiligheidsdiensten. Aan het onderscheppen van telefoongesprekken en e-mails tussen advocaten en cliënten door de inlichtingendiensten moet een rechterlijke toetsing voorafgaan, stelde de NOvA op deze website. Volgens minister Ronald Plasterk is dat niet nodig.
Plasterk schrijft dat ‘jegens een verschoningsgerechtigde, die een non-target is, slechts bij hoge uitzondering bevoegdheden worden uitgeoefend.’ De gegevens die zijn verkregen uit de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen een verschoningsgerechtigde, zullen volgens Plasterk ‘in de regel niet in een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie worden opgenomen.’
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002), schrijft Plasterk. ‘In mijn zienswijze heb ik het advies van de CTIVD overgenomen. Het beleid is verder aangescherpt en de ten onrechte uitgewerkte gesprekken zijn verwijderd en vernietigd.’
Volgens Plasterk is er ook geen aanleiding voor om een soortgelijke waarborg voor advocaten te laten gelden als in het wetsvoorstel waarin wordt voorgesteld het afluisteren van journalisten vooraf te laten gaan aan een rechterlijke toets.
Ronald Plasterk gaf in een brief van 15 december aan advocatenkantoor Prakken d’Oliveira Human Rights Lawyers toe dat de AIVD het advocatenkantoor ruim tien jaar heeft afgeluisterd. De CTIVD verklaarde de klacht van het kantoor deels gegrond. ‘De Commissie heeft vastgesteld dat geen (schriftelijk) beleid binnen de dienst voor handen is ten aanzien van het uitwerken van telefoongesprekken en e-mails gevoerd, dan wel uitgewerkt tussen cliënten/derden en advocaten die onderschept zijn door middel van de inzet van artikel 25 Wiv 2002 jegens die betreffende cliënten/derden.’ Volgens de Commissie waren er onvoldoende waarborgen voor het uitwerken deze telefoongesprekken en e-mails. De Commissie beoordeelde het handelen dan wel nalaten van de AIVD op dit punt dan ook als ‘onbehoorlijk’, en achtte dit klachtonderdeel gegrond.
Sabine Droogleever Fortuyn