‘Niet digitaliseren is geen optie,’ zei Frits Bakker, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak. Welke gevolgen heeft dit voor het burgerlijk procesrecht?

 

Op 20 oktober 2014 is het ‘Wetsvoorstel tot wijziging van[1] het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht’ ingediend bij de Tweede Kamer.[2] Dit wetsvoorstel maakt onderdeel uit van het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI). De doelen van het wetsvoorstel zijn een versnelling en vereenvoudiging van het burgerlijk procesrecht in eerste aanleg door één vereenvoudigde basisprocedure in het leven te roepen. De verwachte effecten zijn het laagdrempelig maken van communicatie tussen partijen en de rechter en het vergroten van de toegankelijkheid van de rechtspraak dankzij de mogelijkheden van digitalisering.[3] Ook de appel- en cassatieprocedures worden om die redenen op de schop genomen. Op 22 januari 2015 is het wetsvoorstel daarvoor ingediend bij de Tweede Kamer.[4] Regeringscommissaris Fred Hammerstein gaf op 29 januari  tijdens het KEI-congres ‘De rechtspraak van morgen’ aan dat ‘aan nieuw bewijsrecht wordt gedacht en gewerkt’.

Procesinleiding

De grootste verandering in het burgerlijk procesrecht is dat er één procesinleidend document komt in plaats van de dagvaarding en het verzoekschrift. Dit nieuwe document wordt ‘de procesinleiding’ genoemd.[5] De term ‘procesinleiding’ is ingevoerd op advies van de Raad voor de rechtspraak, die de door de wetgever gekozen term ‘verzoekschrift’ te verwarrend vond.[6] De voorwaarden die aan de procesinleiding worden gesteld, komen overeen met de vereisten die nu voor de dagvaarding gelden.[7] De procesinleiding moet dus ook voldoen aan de substantiërings- en de bewijsaandrachtplicht.

 

In tegenstelling tot de dagvaarding moet de procesinleiding door de indiener worden ondertekend. Is er sprake van verplichte procesvertegenwoordiging, dan moet een advocaat de procesinleiding ondertekenen. In alle andere gevallen ondertekent de eiser of verzoeker of diens gemachtigde de procesinleiding.[8] Bij de huidige verzoekschriftprocedure is dit al het geval. Met de procesinleiding kan, onder voorwaarden, gelijktijdig zowel een vordering als een verzoek worden ingediend. In dat geval zijn in beginsel de bepalingen van de vorderingsprocedure van toepassing.[9]

Aanhangig

Het geding is aanhangig vanaf de dag dat de procesinleiding is ingediend bij de rechtbank.[10] Dit is een verandering ten opzichte van de dagvaardingsprocedure, waarbij het geding aanhangig is vanaf de dag van dagvaarding.[11] Als moment van indiening geldt het moment dat de procesinleiding in het digitale systeem van de rechtspraak is ontvangen.[12] De indiener ontvangt automatisch een ontvangstbevestiging. Wordt er geen ontvangstbevestiging ontvangen, dan moet de indiener ervan uitgaan dat de procesinleiding niet is ontvangen.[13] In de huidige praktijk wordt het betekenen van de dagvaarding ook gebruikt om de verjaring te stuiten. Het indienen van de procesinleiding heeft geen stuitende werking, omdat de indiening niet gericht is aan de schuldenaar, maar aan de rechter (art. 3:317 BW). De bezorging of betekening van de procesinleiding geldt als een stuitingshandeling.[14

 

Civiele basisprocedure in eerste aanleg

De nieuwe basisprocedure geldt zowel voor zaken die thans beginnen met de betekening van een dagvaarding als voor zaken die beginnen met de indiening van een verzoekschrift.

 

De basisprocedure bestaat uit één schriftelijke ronde voor beide partijen, gevolgd door een mondelinge behandeling en een uitspraak. De basisprocedure kent geen tweede schriftelijke ronde van re- en dupliek, maar als het nodig is kan de rechter deze naar eigen inzicht aan de procedure toevoegen (maatwerk). Feitelijk verandert er weinig vergeleken met de huidige dagvaardingsprocedure.[15]

 

Het indienen van de procesinleiding is de eerste stap van de basisprocedure, maar daarmee is de eiser of verzoeker er nog niet. De verweerder bij een vordering – de gedaagde bestaat niet meer in het nieuwe burgerlijk procesrecht – of de belanghebbende in geval van een verzoek moet nog in kennis worden gesteld van het feit dat er een procedure tegen hem aanhangig is gemaakt. Na ontvangst van de procesinleiding stelt de griffier een oproepingsbericht op en stuurt dit aan de indiener.[16]

 

Hierin wordt de procesinleiding integraal overgenomen. Voorts vermeldt het oproepingsbericht de datum van indiening, de wijze waarop verweerder in het geding dient te verschijnen, de rechtsgevolgen bij niet-verschijnen en bij te late betaling van het griffierecht. Nieuw is dat de griffier deze formaliteiten moet vermelden en niet de indiener. Dit past in het streven om de procedure laagdrempelig te maken. Eiser of verzoeker heeft vervolgens de keuze uit twee opties: hij stuurt het oproepingsbericht per post, e-mail of op een andere wijze aan zijn wederpartij (vormvrije bezorging), of hij laat het oproepingsbericht door een deurwaarder betekenen. Dat moet binnen twee weken na de indiening van de procesinleiding.[17] Het is dus van belang het tijdpad in de gaten te houden en om de griffie zo nodig tot spoed te manen. Verweerder wordt opgeroepen tegen een datum die minstens vier weken en uiterlijk zes maanden na de dag van indiening van de procesinleiding ligt.[18] Verschijnt de wederpartij niet nadat hij op de vormvrije wijze is opgeroepen, dan zal de rechter geen verstek verlenen, ook niet als kan worden aangetoond dat de wederpartij het oproepingsbericht heeft ontvangen. Het oproepingsbericht moet dan alsnog worden betekend binnen twee weken na de dag waarop verweerder uiterlijk in het geding had moeten verschijnen. Gebeurt dit niet, dan volgt niet-ontvankelijkheid.[19]

 

Een andere mogelijkheid is om de procesinleiding voorafgaand aan de indiening bij de rechtbank aan de wederpartij te laten betekenen. In dat geval stelt de deurwaarder het oproepingsbericht op en betekent dit aan de wederpartij. De eiser of verzoeker dient het betekende exploot en de procesinleiding direct in bij de rechtbank.[20] Verschijnt de wederpartij niet, dan wordt verstek verleend.

 

Verschijnt de verweerder in het geding, dan krijgt hij een termijn om zijn verweer in te dienen. In kantonzaken is dat vier weken en in andere zaken dan kantonzaken zes. Vaste rolzittingen worden afgeschaft en deze termijn begint op het moment dat verweerder of belanghebbende in het geding verschijnt (en dus niet op de dag waartegen hij is opgeroepen).[21], [22]  Vervolgens volgt een mondelinge behandeling, tenzij de rechter op verlangen van of met instemming van partijen de mondelinge behandeling achterwege laat.[23] Hierna doet de rechter uitspraak. De rechter kan ook mondeling uitspraak doen tijdens of na de mondelinge behandeling. Voorwaarde daarvoor is dat alle partijen op de mondelinge behandeling zijn verschenen.[24] Tenzij mondeling uitspraak wordt gedaan, doet de rechter binnen vier weken (kantonzaken) of zes weken (andere zaken) na de mondelinge behandeling schriftelijk uitspraak. Slechts in bijzondere gevallen kan de rechter deze termijnen verlengen.[25] Uit de memorie van toelichting blijkt dat deze ‘bijzondere gevallen’ niet zo bijzonder zijn: ‘De termijn van zes weken zal niet in alle gevallen haalbaar zijn, gezien de grote diversiteit in omvang en complexiteit van zaken en de fluctuatie in de instroom van zaken.’[26] Het staat de rechter vrij om af te wijken van de basisprocedure als de situatie daarom vraagt. Hij kan dus maatwerk leveren door bijvoorbeeld het inlassen van een extra schriftelijke ronde, een extra mondelinge behandeling of verlenging van termijnen.[27]

Griffierecht

Het principe van heffing aan de poort wordt gehandhaafd. Nu is eiser in de dagvaardingsprocedure pas griffierecht verschuldigd na de eerste zitting, maar dat gaat veranderen. Het griffierecht is verschuldigd vanaf de indiening van de procesinleiding en verweerders en belanghebbenden zijn griffierecht verschuldigd vanaf het moment dat zij in de procedure verschijnen.[28] Griffierecht moet binnen vier weken na indiening of verschijning worden betaald. De dag van indiening of verschijning telt niet mee voor deze termijn.[29] Voor verzoekschriftprocedures verandert er niets. Mocht eiser de zaak intrekken voordat verweerder in de procedure is verschenen of uiterlijk in de procedure had kunnen verschijnen, dan is eiser twee derde deel van het griffierecht verschuldigd. Is het griffierecht al betaald, dan wordt twee derde deel teruggestort. Is nog niet betaald, dan zal eiser een derde deel moeten betalen.[30] In eerste instantie zou eiser het volledige griffierecht verschuldigd zijn, maar na advies van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht is de minister hier (deels) op teruggekomen.[31]

Digitaal procederen

In beginsel worden procespartijen verplicht om digitaal te procederen. Dit geldt niet voor natuurlijke personen, voor de informele vereniging waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte en voor een vennootschap of entiteit naar buitenlands recht. Zij kunnen kiezen of ze op papier of digitaal willen procederen. Worden zij bijgestaan door een professioneel rechtsbijstandverlener, dan geldt voor hen ook de verplichting om digitaal te procederen.[32] Wordt ten onrechte een papieren procesinleiding ingediend, dan wordt de indiener niet-ontvankelijk verklaard, tenzij ‘redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest’.[33] De procesinleiding moet worden ondertekend door eiser of verzoeker of hun advocaat of gemachtigde. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, moet de advocaat de procesinleiding ondertekenen. Omdat de eiser of verzoeker de procesinleiding langs elektronische weg moet indienen, zal de ondertekening digitaal moeten gebeuren. Niet iedereen heeft zomaar toegang tot elk dossier. Daarom moet met voldoende betrouwbaarheid kunnen worden vastgesteld dat degene die toegang wenst te krijgen, ook is wie hij zegt te zijn. Om toegang te krijgen tot het digitale systeem moet worden ingelogd op een wijze die dit voldoende waarborgt, zoals – net als bij de eKantonrechter –  inloggen met DigiD, eHerkenning of Advocatenpas. Heeft de gebruiker ingelogd, dan kan hij alleen de dossiers inzien waaraan hij is gekoppeld.[34] Het digitale systeem registreert wie er ingelogd heeft in een dossier en wie welk bericht heeft ingediend. Is een stuk langs elektronische weg ingediend in het digitale systeem van de gerechten, dan geldt dit als zijnde ondertekend.[35] Het is niet mogelijk om een ingescand processtuk met natte handtekening in te dienen.

Gefaseerde invoering

De verplichting om digitaal te procederen wordt gefaseerd ingevoerd. Niet alleen qua rechtsgebieden, maar ook qua rechtbanken. De eerste fase van het digitaal procederen treedt – als het goed is – op 1 januari 2016 in werking. Deze ziet op vorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging met een geldelijk belang van meer dan 25.000 euro, niet zijnde aardzaken. Het is nog niet bekend welke rechtbanken het spits afbijten.

Tot slot

Er gaat het nodige veranderen voor rechtshulpverleners, zowel qua procesregels als de manier van procederen (digitaal). Het kan zijn dat de streefdatum van 1 januari 2016 niet wordt gehaald. Maar welke tegenslagen en vertragingen er ook volgen, het project KEI gaat door. ‘Niet digitaliseren is geen optie,’ aldus Frits Bakker, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak tijdens het KEI-congres.

 

Spoorboekje*

Medio 2015: publicatie regelgeving in het Staatsblad.

1 januari 2016: inwerkintreding nieuwe wetgeving voor vorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging, dat wil zeggen zaken boven 25.000 euro. Deze procedures verlopen dan verplicht digitaal.

1 januari 2017: inwerkingtreding nieuwe wetgeving voor vorderingen zonder verplichte procesvertegenwoordiging: kantonzaken met een belang dat kleiner is dan 25.000 euro. Partijen zonder procesvertegenwoordiging hebben in dit soort zaken dan de mogelijkheid om digitaal te procederen; voor rechtspersonen en professioneel gemachtigden is het dan verplicht.

1 januari 2018: inwerkingtreding nieuwe wetgeving voor de overige civiele zaken: verzoekprocedures bij de familierechter, de civiele rechter en de kantonrechter. Partijen zonder procesvertegenwoordiging hebben in dit soort zaken dan de mogelijkheid om digitaal te procederen; voor rechtspersonen en professioneel gemachtigden is het dan verplicht.

* De KEI-tijdlijn voor alle rechtsgebieden staat op: http://www.rechtspraak.nl/Recht-In-Nederland/ThemaDossiers/Documents/kei-tijdlijn.pdf.

 

 

Voetnoten

[1] Jeroen Veldhuis is advocaat bij Visser & Van Solkema Advocaten in Amsterdam.
[2] Kamerstukken II, 2014-15, 34 059. 
[3] Nota van toelichting bij Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht (concept), p. 1, te raadplegen op www.internetconsultatie.nl/amvbkei. 
[4] Kamerstukken II, 2014-15, 34 138. 
[5] Artikel 30a lid 1 Rv nieuw. 
[6] Brief van 14 januari 2014 aan de minister, http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak/Wetgevingsadvisering/Wetgevingsadviezen2014/2014-01-Advies-Voorstel-tot-wijziging-van-het-Wetboek-van-Burgerlijke-Rechtsvordering-Algemene-wet-bestuursrecht.pdf. 
[7] Artikel 45 Rv en artikel 111 Rv.
[8] Artikel 111 lid 4 Rv nieuw.
[9] Artikel 30b Rv nieuw. 
[10] Artikel 125 Rv nieuw. 
[11] Artikel 125 lid 1 Rv. 
[12] Artikel 30d lid 1 Rv nieuw. 
[13] Nota van toelichting bij Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht (concept), p. 7.
[14] Kamerstukken II, 2014-15, 34 059, nr. 3, p. 93-94. 
[15] Artikel 132 lid 1 en 2 Rv.
[16] Artikel 111 lid 1 Rv nieuw.
[17] Artikel 112 lid 1 Rv nieuw.
[18] Artikel 30a lid 3 sub c Rv nieuw. 
[19] Artikel 112 lid 2 en 3 Rv nieuw. 
[20] Artikel 113 Rv nieuw. 
[21] Artikel 114 Rv nieuw. 
[22] Artikel 30i Rv nieuw juncto artikel 111 lid 2 sub c Rv nieuw.
[23] Artikel 30j lid 1 en 6 Rv nieuw. 
[24] Artikel 30p Rv nieuw.
[25] Artikel 30q Rv nieuw.
[26] Kamerstukken II, 2014-15, 34 059, nr. 3, p. 76. 
[27] Artikel 30o Rv nieuw. 
[28] Artikel 3 lid 3 Wgbz nieuw. 
[29] Hoge Raad 29 april 2011, ECLI:NL:HR:BQ3006. 
[30] Staatscourant 3 februari 2015, nr. 2762, p. 2. 
[31] Kamerstukken II, 2014-15, 34 059, nr. 3, p. 47.
[32] Artikel 30c lid 1 en 4 Rv en artikel 8 Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht (concept).
[33] Artikel 30c lid 8 Rv nieuw. 
[34] Nota van toelichting bij Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht (concept), p. 4.
[35] Artikel 30c lid 3 Rv nieuw.

 

 

Download artikel als PDF

Advertentie