Is een opsporingsambtenaar een betere getuige dan een gewone burger? In De waarde van de ambtsedige waarheid (Celsus, 2014) concludeert Meike Lubbers van niet.
Unus testis, nullus testis, leert iedere rechtenstudent. Maar dit uitgangspunt gaat niet op wanneer de getuige een opsporingsambtenaar is. Het ten laste gelegde kan dan bewezen worden met het ambtsedige proces-verbaal, zo is bepaald in art. 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Meike Lubbers zoekt uit persoonlijke fascinatie in De waarde van de ambtsedige waarheid in hoeverre deze bepaling nog houdbaar is.
Lubbers bespreekt eerst bewijsminimumregels en gaat daarna in op de stadia van herinneren en risico’s van getuigenverklaringen. Het boek werkt toe naar een conclusie die in voorgaande hoofdstukken al voelbaar is: wat Lubbers betreft moet art. 344 lid 2 Sv geschrapt worden.