Laat een advocaat niet zijn eigen tuchtrechter betalen. Die boodschap geeft de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) in een advies van 24 maart op een wetsvoorstel over de doorberekening van de kosten voor toezicht en tuchtrecht binnen juridische beroepen.

De Kamer levert donderdag 26 maart een schriftelijke inbreng voor het wetsvoorstel Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen. De NOvA is erop tegen om advocaten op te laten draaien voor de kosten van de rechterlijke macht in de tuchtrechtspraak, zoals in het wetsvoorstel beschreven staat. Dat werkt de schijn van belangenverstrengeling in de hand, schrijft de NOvA in een advies van 24 maart aan de woordvoerders van de commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer.

De bijdrage die advocaten jaarlijks aan de NOvA en de lokale Orden gezamenlijk afstaan, bedraagt tussen de 1200 en 1600 euro, afhankelijk van het arrondissement waarin de advocaat is gevestigd. Het grootste deel van de hoofdelijke omslag gaat al op aan de toezichtuitoefening en het tuchtrecht. Maar juist het doorberekenen van de kosten voor de tuchtrechter stuit de NOvA tegen de borst.

De NOvA wijst er bovendien op dat het tuchtrecht een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de NOvA en het ministerie van Veiligheid en Justitie is, ‘waaraan het ministerie zich niet eenzijdig kan onttrekken’. Volgens de Orde roept het wetsvoorstel het onterechte beeld op dat de financiële inspanning van de advocatuur voor het geheel van de tuchtrechtspraak een tegenprestatie vormt voor het kunnen beschikken over het verschoningsrecht en het domeinmonopolie. Andere beroepsgroepen met verschoningsrecht, zoals medici, krijgen de rekening van het tuchtrecht niet gepresenteerd, onderstreept de NOvA.

De Orde plaats daarnaast nog een paar kanttekeningen bij het wetsvoorstel. Voorgesteld wordt om aan artikel 46 e een nieuw derde lid toe te voegen dat regelt dat de deken de klacht niet bij de raad van discipline inbrengt als het verschuldigde griffierecht in een tuchtzaak niet op tijd is betaald. De NOvA pleit ervoor om op het niet-voldoen van het griffierecht binnen de gestelde termijn dezelfde sanctie te stellen als in de reguliere rechtspraak: het niet-ontvankelijk verklaren van de klacht.

Ook is NOvA van mening dat het heffen van griffierecht door de deken leidt tot een ongewenste situatie. Aangezien de deken een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrechtspraak is, zou de klager tegen een heffingsbrief bezwaar en beroep kunnen indienen. ‘Dit leidt tot een onredelijke en onnodige verzwaring van de taak van de deken.’ Daarom zou de NOvA willen zien dat het griffierecht voortaan wordt geheven door de griffier.

Sabine Droogleever Fortuyn

Advertentie