De Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties boog zich recent over de positie van advocaten binnen de Russische Federatie.
De procedure in Genève is ingericht als een doorlopende dialoog: aangesloten staten rapporteren, meestal om de vijf of zes jaar, over de mensenrechtensituatie in hun land. Het Mensenrechtencomité kan dan aanvullende vragen stellen waarop het land binnen een jaar moet reageren. Naar aanleiding van de rapportage van de Russische Federatie uit 2013 had de commissie een lijst van dertig vragen opgesteld.
De vragen over het uitblijven van deugdelijk onderzoek naar bedreigde of vermoorde advocaten, het weren van advocaten in het strafproces, of het horen van advocaten als getuige in de zaak van hun cliënt waren aangeleverd door L4L. ‘Het was de eerste keer dat we deelnamen aan deze procedure,’ vertelt Judith Lichtenberg, bestuurslid van L4L aan de telefoon vanuit Genève. ‘We vonden er een goed gehoor. De inhoudelijke beoordeling door de commissieleden is van hoge kwaliteit, er werd behoorlijk doorgevraagd.’
Dat mocht ook wel, gezien de algemene termen waarin sommige Russische antwoorden waren gesteld. Zo schrijft Rusland dat ‘in elke zaak waarin opsporingsbeambten onrechtmatig optreden tegen advocaten vanwege de uitoefening van hun beroep alle mogelijke maatregelen worden genomen om de daders te identificeren en te straffen’. Maar de commissie wilde juist meer weten over de manier waarop die zaken dan werden onderzocht.
Te vaak hield Rusland in zo’n geval vast aan een eerdere lezing van een verhaal, signaleert Lichtenberg. Bijvoorbeeld toen het ging over de gewelddadige dood van advocaat Omar Saidmagomedov van het Dagestanse kantoor Kavkaz en diens neef in 2012. Volgens de officiële lezing hadden de advocaat en zijn neef een stopgebod van de politie genegeerd en het vuur geopend, waarop de agenten uit noodweer schoten. Getuigen en nabestaanden beweren dat de agenten het vuur openden. De Russische delegatie bleef echter bij haar eerdere lezing dat ‘onderzoek heeft bevestigd’ dat de agenten rechtmatig handelden. Maar volgens kantoor Kavkaz is het alternatieve scenario – moord door de veiligheidsdiensten – nooit onderzocht.
Weinig concrete antwoorden dus, zegt Lichtenberg, althans: niet op de vragen die werden gesteld. ‘Dat signaleerde de commissie ook: “Onze zorgen betreffen niet zozeer de officiële wetgeving – die is er wel – als wel de uitvoering in de praktijk. Dáár gaat het mis.”’
Door op de vragen van de commissie te reageren, voldoet de Russische Federatie aan haar BUPO-verplichtingen. Maar de commissie kan geen sancties opleggen. ‘De dialoog tussen de commissie en de staat is het belangrijkste onderdeel van het toezicht op naleving van het Verdrag, samen met de concluding observations waarin wij aanbevelingen voor verbeteringen doen,’ zegt commissielid Yuval Shany. ‘Helaas worden onze aanbevelingen niet altijd doorgevoerd.’ De Mensenrechtencommissie publiceert haar concluding observations op 2 april.
Tatiana Scheltema