Nog niet zo heel lang geleden stond de nationale, ook wel vaderlandse, geschiedenis in een kwade reuk. Het eigen verleden bestuderen? Dat kon alleen maar leiden tot navelstaren, zelfverheerlijking en fascistische ideeën (eigen volk eerst). Dat was in een tijd dat faculteiten geesteswetenschappen afstudeerrichtingen als militaire geschiedenis omdoopten tot het neutralere conflictstudies, kinderen op middelbare school het verleden van Nicaragua gingen bestuderen in plaats van de Tachtigjarige Oorlog en oude, nationale helden (Michiel de Ruyter, Rembrandt) plaatsmaakten voor internationale (Nelson Mandela, Martin Luther King). De omgang met de eigen geschiedenis, of meer precies de nationale identiteit, werd het treffendst omschreven door historicus Ernst Heinrich Kossmann. Die vergeleek het met een kwal op het strand: je moet er met een boog omheen lopen en er vooral niet instappen.

Inmiddels ligt er een nieuwe kwal op het strand: het recht. In toenemende mate lijken bestuurders en overheidsinstanties het recht te negeren. Bestuurders leggen vonnissen naast zich neer, spreken minachtend over de rechtspraak, proberen middels Algemene Maatregelen van Bestuur shortcuts te creëren om plannen uit te voeren. Ook het recht, kortom, is iets om met een boog omheen te lopen en vooral niet in te stappen. Hoogleraar Bestuursrecht Herman Bröring legt op pagina 24 uit waarom de overheid zich geregeld boven het recht plaatst: Bestuurders willen volgens hem een agenda uitvoeren en voelen zich in hun dadendrang door rechter en wet beperkt. Recht is ingewikkeld, uitspraken genuanceerd, rechtspraak leidt tot onzekerheden; het recht maakt het gewoon lastig om te besturen. De insteek van Bröring is nog een positieve. Bestuurders willen in die visie met de beste bedoelingen het land vooruithelpen, maar ja die rechter. De spits wordt voor open goal afgevlagd omdat hij buitenspel staat, dat gevoel. Net zo goed zou je het iets negatiever kunnen zien, door te stellen dat er politici en bestuurders zijn die domweg vinden dat het recht niet op hen van toepassing is. Affaires als die rond voormalig VVD-Kamerlid Mark Verheijen (foute declaraties) en het voormalige Utrechtse PvdA-raadslid Bert van der Roest (greep in de kas van de daklozenkrant) voeden dat idee. Volgens Bröring ziet de samenleving, en het bestuur in het bijzonder, het recht steeds meer als een mening. Misschien goed om in deze herdenkingstijd terug te kijken naar de Tweede Wereldoorlog, toen wet en recht werden verruild voor het Führerprinzip (leiders wil is wet). Het was een tijd waarin bestuurders en instanties ironisch genoeg wel heel gehoorzaam verboden en geboden volgden. Proactief schafte de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken zelfs vergaderingen van Provinciale Staten en gemeenten af omdat die zomaar iets konden besluiten dat de Duitsers onwelgevallig was. Maar dat terzijde. Misschien dat een blik op rechteloze tijden (zie daartoe pagina 16) helpt bij de herwaardering voor het recht zoals we het sindsdien vormgaven. Niets is per slot van rekening onmogelijk. Ook de allergie voor vaderlandse geschiedenis en nationale identiteit verdween. Er is een Canon van de Nederlandse geschiedenis voor het onderwijs, er zijn vieringen als het tweehonderdjarig bestaan van ons Koninkrijk, films als die over zeeheld Michiel de Ruyter. Er is, kortom, ook voor het recht hoop.

Download artikel als PDF

Advertentie