Deemoedig zit meneer S. tegenover de economische politierechter in Utrecht. Zoals zo vaak gaat het hier over regels en ondernemers die de regels niet kennen, of zeggen dat ze die niet kennen.
Meneer S. heeft van 2011 tot 2013 bestrijdingsmiddelen uit een literfles overgegoten in kleine flesjes van 100 milliliter en daar met een stift opgeschreven wat het was, om ze daarna door te verkopen. Bestrijdingsmiddelen verkopen zonder etiket, het mag niet, hij had er niet de juiste papieren voor, en hij heeft niet bijgehouden aan wie hij ze verkocht.
‘We hebben zo’n 3000 tot 4000 producten denk ik, en natuurlijk moet je je kennis op orde hebben, maar dit is er doorheen geschoten,’ zegt meneer S. ‘En hebt u die papieren nu wel?’ vraagt de rechter. ‘Of verkoopt u het niet meer?’ ‘We verkopen het niet meer. Wat er nog over was, hebben we teruggestuurd naar de leverancier. U ziet wat we ermee hebben verdiend al die jaren, een kleine 7000 euro, en als we het hadden geweten hadden we het niet gedaan.’
‘Het lijkt’, zegt de officier van justitie, demonstratief in haar papieren kijkend, ‘of de combinatie van goederen die ik hier zie te liëren is aan hennepkwekerij. U weet dat dat strafbaar is?’ ‘Sinds 1 maart ja,’ beaamt meneer S. ‘Daarom denken we er nu over na of we het bedrijf moeten omgooien naar de dingen waar we goed in zijn, of dat we er gewoon mee stoppen. Ik vind het ook heel vervelend voor mijn vriendin omdat we continu bezig zijn het bedrijf zo goed mogelijk neer te zetten, en dit is een smetje daarop.’ De vriendin van meneer S. is wel gedagvaard, maar ze is niet komen opdagen. Meneer S. deed de in- en verkoop en goot de bestrijdingsmiddelen over in kleine flesjes, zij deed enkel de administratie. Verdient ze daarvoor straf? De officier vindt van wel, want uit de facturen had ze kunnen afleiden dat er verkeerde dingen in haar bedrijf gebeurden. Ze eist voor meneer S. en zijn vriendin allebei een taakstraf van 40 uur, een boete van 5000 euro voor het bedrijf, en ontneming van het geld dat het de onderneming aan de bestrijdingsmiddelen verdiende.
Eigenlijk vindt de advocaat de hele zaak er eentje van niks, ‘een bagatelfeit, het maatschappelijk belang zie ik niet zo eerlijk gezegd’. Tsja, het is gebeurd, hij kan het niet ontkennen, en het bedrijf is erop aan te spreken. Maar was er sprake van opzet? Hij vindt van niet. Meneer S. en zijn vriendin hebben de zaak overgenomen. ‘En ik kan me niet voorstellen dat van al die 3000 producten is besproken of er een licentie voor nodig is. Bovendien heeft meneer S. nooit enige indicatie vanuit de branche gehad dat dit nodig was.’
En dan ook nog eens de vriendin van meneer S. straffen? Dat is helemaal onzin. De advocaat wijst op arresten van de Hoge Raad in vergelijkbare zaken, die zeggen dat er dan sprake moet zijn van bewuste en nauwe samenwerking. ‘Misschien zou ze het kunnen afleiden uit de facturen, maar dat betekent nog geen medeplegen of medeplichtigheid.’ De rechter, vindt hij, kan volstaan met het afpakken van het geld dat zijn cliënten met het middel hebben verdiend. ‘Dit zijn hardwerkende ondernemers die zich hebben vergist.’
De rechter veroordeelt het bedrijf tot een boete van 4000 euro, waarvan de helft voorwaardelijk, en ze wijst de ontnemingsvordering toe. De vriendin spreekt ze vrij, maar meneer S. krijgt een taakstraf van 40 uur, waarvan de helft voorwaardelijk. ‘U had beter moeten weten,’ zegt ze. ‘U opereert in een branche met ingewikkelde regelgeving. Het belangrijkste is dat u zich dat goed realiseert, en dat u zich in de toekomst wel drie keer bedenkt of u onderneemt volgens de regels.’
Lars Kuipers