Uiteindelijk ben je natuurlijk als advocaat schuldeiser van je cliënt: de rekening moet betaald. Maar je moet niet ook nog eens geld aan je cliënt lenen. En al helemaal niet als die lening strekt tot betaling van je eigen vordering. En al helemáál niet als je daarbij een onderpand bedingt. En al helemááál niet als dat onderpand het onderwerp is van de procedure waarin jij voor je cliënt optreedt.

Mr. X was advocaat van meneer P, die ruzie had met de gemeente Ameland. De gemeente vond dat meneer P bij een grondruil te veel grond had gekregen, meneer P vond van niet. De procedure liep al bij het hof toen mr. X een ton leende aan meneer P, met hypotheek op zijn huis en op de grond waarover werd geprocedeerd. Daarna stuurde mr. X nog voor zo’n veertigduizend euro aan rekeningen.

De deken diende in 2013 een bezwaar in. Aanvankelijk riep mr. X dat zijn cliënt van het geld een wereldreis wilde maken, maar later wist hij niet meer waar de lening voor was. Het hof van discipline achtte het niet denkbeeldig dat het geld (mede) bedoeld was om de advocatenrekeningen te betalen. Dan was de lening dus een trucje, om onder gedragsregel 28 uit te komen. Maar bovendien: je cliënt geld lenen doet af aan de noodzakelijke vertrouwensbasis, en tast de onafhankelijkheid (een kernwaarde) aan – zeker als het onderpand onderwerp is van de procedure.

Het hele verhaal kost mr. X – mede gezien zijn tuchtrechtelijke verleden – een maand schorsing, maar daar zal hij waarschijnlijk zijn schouders over ophalen: mr. X is al geen advocaat meer. In zo’n geval zou een boete iets voelbaars kunnen betekenen. In zaken die na 1 januari 2015 bij de deken zijn binnengekomen, kan de tuchtrechter die gaan opleggen.

Trudeke Sillevis Smitt

Advertentie