Wat hebben strafrechtadvocaten na dagvaarding (art. 238 lid 2 Sv) en na verwijzing (art. 316 Sv) aan de rechter-commissaris?
Ruim twee jaar geleden trad de Wet versterking positie rechter-commissaris in werking.De ‘versterking’ moest echter niet zo ver gaan dat de rechter-commissaris de leider van het vooronderzoek zou worden. Die leiding heeft namelijk onbetwist, zo benadrukte de wetgever, de officier van justitie.[1] Ironisch genoeg blijkt er inmiddels niet zozeer een probleem te zijn in de verhouding tussen de officier van justitie en de rechter-commissaris, maar wel in die tussen de rechter-commissaris en de zittingsrechter.
Het spanningsveld ontstaat in de eerste plaats door de onduidelijke regeling voor het verrichten van onderzoek na dagvaarding. Artikel 238 lid 2 Sv schrijft voor dat de rechter-commissaris zijn onderzoekshandelingen na dagvaarding kan beëindigen als de officier van justitie laat weten voornemens is de verdachte te dagvaarden. Dat impliceert dat het onderzoek ook kan worden voortgezet. De huidige redactie van het artikel brengt mee dat het na dagvaarding eigenlijk gissen is wat de rechter-commissaris zal doen met het nog te verrichten onderzoek. Daarbij is ook onduidelijk of de rechter-commissaris het onderzoek kan voortzetten als het onderzoek ter terechtzitting al is begonnen. De oorspronkelijke tekst van artikel 238 Sv was duidelijker: het onderzoek moest na dagvaarding worden beëindigd. In de memorie van toelichting werd beschreven dat alleen het onderzoek dat nog vóór de terechtzitting kon worden afgerond, mocht worden afgerond.[2] Het huidige artikel 238 lid 2 Sv hebben we te wijten aan toenmalig VVD-Kamerlid Ard van der Steur, de huidige minister van Veiligheid en Justitie. Blijkens de toelichting op zijn amendement bestond door de originele tekst van het artikel het gevaar dat zaken toch niet volledig voorbereid op zitting zouden komen en moesten worden aangehouden.[3] Vanuit efficiëntie-oogpunt was het amendement dus goed bedoeld, de uitwerking was alleen minder goed doordacht. Daarnaast was het onduidelijk welke bevoegdheden de rechter-commissaris heeft als de zittingsrechter de zaak naar hem heeft verwezen omdat onderzoek noodzakelijk blijkt (art. 316 Sv).
Dit was reden genoeg voor P-G Fokkens om een vordering tot cassatie in het belang der wet in te dienen;[4] de uitspraak van de Hoge Raad hierop zorgt voor meer helderheid.[5] Wat betreft de bevoegdheid van rechter-commissaris na dagvaarding benadrukt de P-G dat de regie in handen van de zittingsrechter ligt vanaf het moment dat de zitting is begonnen. Ruimte om parallel aan de zitting onderzoek te verrichten, is er dus niet. De P-G signaleert ook dat in de rechtspraak ervan wordt uitgegaan dat de rechter-commissaris alleen nog bevoegd is reeds door hem in gang gezette onderzoekshandelingen af te maken. Volgens de P-G moet artikel 238 lid 2 Sv toch (iets) ruimer worden uitgelegd. Al het onderzoek dat nog loopt op grond van de artikelen 181 t/m 183 Sv mag worden voortgezet.[6] Qua omvang ligt de grens dus bij nieuwe verzoeken of vorderingen, deze kunnen niet meer bij de rechter-commissaris worden gedaan. Qua tijd ligt de grens bij het moment dat de zitting een aanvang neemt. De Hoge Raad volgt de P-G hierin.
Als de zittingsrechter de zaak heeft verwezen naar de rechter-commissaris gelden de artikelen 181 t/m 183 Sv niet. Voor nieuwe verzoeken van de verdediging is na verwijzing dus geen plaats. P-G Fokkens wierp nog de vraag op of via artikel 185 Sv (de regiebijeenkomst) toch nieuwe verzoeken bij de rechter-commissaris konden worden gedaan. De Hoge Raad beantwoordde die vraag ontkennend.[7]
Desiree de Jonge[8]
Noten
[1] Kamerstukken II, 2009/10, 32 177, 3, p. 2.
[2] Kamerstukken II, 2009/10, 32 177, 3, p. 17.
[3] Kamerstukken II, 2010/11, 32 177, 14.
[4] Conclusie P-G Fokkens 6 januari 2015, ECLI:NL:PHR:2015:118.
[5] HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:505.
[6] Conclusie punt 14 t/m 17.
[7] HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:505, rov. 4.2.2.
[8] Desiree de Jonge is advocaat bij Cleerdin & Hamer Advocaten in Amsterdam.