Een horecabaas moet nuchter blijven
‘Ik weet dat u niet naar emoties kijkt’, zegt meneer U. tegen de bestuursrechter in Amsterdam. ‘Maar ik wil toch wat zeggen. Ik heb twee kinderen, en mijn zaak is mijn derde kind. Het voelt alsof mij mijn derde kind wordt afgenomen.’
‘Ik ben gewend om juridische stukken te lezen’, zegt de rechter. ‘Maar ik kan ook de emotie zien die eronder zit.’ Al meer dan twintig jaar heeft meneer U. een restaurant in de hoofdstad, maar nu ligt hij overhoop met de gemeente. Die heeft zijn drank- en horecawetvergunning ingetrokken en weigert de exploitatievergunning te verlengen. Niet voor niks: de laatste twee jaar heeft meneer U. twee maal een strafbeschikking gehad omdat hij met teveel drank op achter het stuur zat. Voor leidinggevenden in de horeca is zo’n veroordeling een doodzonde, voor de wet in elk geval, want zij moeten het goede voorbeeld kunnen geven aan hun klanten. Het staat in artikel 4 lid 1 van het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet, onder d.
Meneer U. heeft de voorzieningenrechter gevraagd om te bepalen dat zijn restaurant open mag blijven tot de bezwaarprocedure is afgerond. Anders, zegt hij, gaat hij failliet en moet hij zijn 22 werknemers de laan uit sturen. ‘Het enige dat ik kan doen, is beloven dat het nooit meer zal gebeuren’, zegt meneer U. ‘In 2013 had ik zware problemen in mijn huwelijk. Dat is nu achter de rug. Ik besef nu wat er op het spel staat. Deze zaak is 21 jaar van mijn leven, en ik wil er alles aan doen om mijn droom vast te houden.’ Die droom heeft nog een extra dimensie. Meneer U. zou dolgraag een tweede zaak beginnen: een moderne variant op de langzaam uitstervende Amsterdamse broodjeszaak. ‘Niet zo’n hip ding, maar een gelegenheid waar je gewoon een broodje halfom en een glas melk kunt krijgen. Maar nu voelt het alsof de aarde onder me wordt weggetrokken!’
De rechter heeft nog wel wat vragen. ‘Wat me niet helemaal duidelijk is’, vraagt ze aan de vertegenwoordiger van de gemeente Amsterdam. ‘Wat is eigenlijk uw beleid op het gebied van levensgedrag?’
‘Er is eigenlijk geen beleid’, geeft de jurist van de gemeente toe. ‘We bekijken het per geval. In dit geval liggen er twee forse strafbeschikkingen die leiden tot intrekken van de drankvergunning. En als je wat verder terugkijkt in het verleden, zijn het er zes. Voor de burgemeester is belangrijk dat er sprake is van stelselmatig onverantwoord gedrag. Meneer moet vanuit zijn eigen normbesef klanten kunnen aanspreken, en de burgemeester betwijfelt of hij dat kan. Het gaat er niet om of er zich in de zaak problemen hebben voorgedaan; het gaat om het risico voor de openbare orde, de veiligheid en de leefbaarheid. Als we die vergunning zouden verstrekken, komt dat neer op met de hand over het hart strijken. En het gelijkheidsbeginsel weegt hier zwaar.’
De advocaat van meneer U. heeft meerdere pijlen op zijn boog. Een strafbeschikking, zegt hij, is niet hetzelfde als een veroordeling waar de Drank- en Horecawet over spreekt. In het restaurant is nog nooit wat gebeurd. En zijn cliënt is geen leidinggevende.
‘Maar in de aanvraag voor een nieuwe vergunning noemt uw cliënt zichzelf wel leidinggevende’, zegt de rechter. ‘Hoe zit het nou?’
‘Mijn cliënt houdt zich niet bezig met de omgang met klanten’, zegt de advocaat. ‘In deze wetgeving gaat het om een voorbeeldfunctie, maar als je kijkt naar de werkzaamheden van mijn cliënt, staan de klanten op grote afstand.’
‘Ligt daar dan misschien de oplossing?’, oppert de rechter. ‘Dat meneer weliswaar eigenaar kan zijn, maar niet de exploitant hoeft te zijn?’
‘Dat zou kunnen’, zegt de vertegenwoordiger van de gemeente. ‘Maar het is nu een eenmanszaak, en dus moet meneer wel als leidinggevende optreden.’
‘We hebben eraan gedacht’, zegt de advocaat van meneer U. ‘Maar dat veranderen is een complexe fiscale constructie, en mijn cliënt wil geen schijnconstructies.’ Er zou ruimte moeten zijn voor een sanctie die meer in proportie is, vindt de advocaat: de vergunning een jaar intrekken bijvoorbeeld, of de vergunning verlenen onder voorwaarde dat meneer U. vijf jaar niet in de fout gaat en zijn bloed geregeld laat controleren.
‘Als ik uw vordering zou toewijzen’, zegt de rechter tegen meneer U. ‘Dan zegt u: “Ik weet zeker dat ik mijn les heb geleerd”.’ ‘Honderd procent’, zegt meneer U. ‘Voor mij is het nu zero tolerance, nul komma nul.’
Was het een vraag voor de vorm? Voor de voorzieningenrechter maakt het antwoord in elk geval niet uit. In haar uitspraak, twee weken later, laat ze van het verweer van de advocaat niets over. Een strafbeschikking en een veroordeling zijn voor haar hetzelfde, in zijn eenmanszaak is meneer U. de enige leidinggevende en zijn rijgedrag kan gevaren opleveren in de omgeving van zijn restaurant. Ze wijst de voorlopige voorziening af.
Lars Kuipers