DISCIPLINE
De advocatuur in Nederland valt onder de werking van de Advocatenwet; deze wet heeft het karakter van een raamwet. Krachtens art. 46 van de Advocatenwet geldt dat het gedrag van de advocaat dient overeen te stemmen met het gedrag dat een behoorlijk advocaat betaamt.
De daadwerkelijke normstelling van het gedrag van de advocaat is echter opgenomen in algemene gedragsregels en een aanzienlijk aantal verordeningen.
De gedragsregels en de verordeningen worden ingesteld door, dan wel via het college van afgevaardigden van de Nederlandse orde van advocaten.
Het college van afgevaardigden vermengt aldus twee functies met elkaar: een wetgevende functie die niet alleen een interne, maar ook een externe werking heeft en een wezenlijke functie als benoemer van leden van het hof van discipline. Deze vermenging is oneigenlijk en daarmee verboden: een wetgevende en een rechtsprekende taak dienen strikt van elkaar te zijn gescheiden.
Doordat het college van afgevaardigden leden van het hof van discipline benoemt, die verantwoordelijk zijn voor de rechtspraak inzake regelgeving die dit college zelf heeft ingesteld, ontstaat een situatie waarin de objectiviteit van de interpretatie bij de aan de orde zijnde regelgeving onvoldoende is gewaarborgd.
De Staat der Nederlanden dient via haar ter zake verantwoordelijke minister van Justitie en Veiligheid toezicht te houden op alle verordeningen van de Nederlandse orde van advocaten, alsmede op de wijze waarop de benoeming van de leden van het hof en de raad plaatsvindt.
Dit geldt ook voor de advocaatleden. In dat kader moet de Staat der Nederlanden als toezichthouder zorgdragen voor een duidelijke scheiding tussen de wet- en regelgevende taken en functionarissen enerzijds en de rechtsprekende functionarissen anderzijds. Duidelijk is dat de Staat der Nederlanden hierin ernstig nalatig is gebleven.
Jan Boone, advocaat
bij Boone Advocaten
STRAFPLEITERS OPGELET
In het arrest van 19 februari 2013 (ECLI: NL:HR:2013:BY5321), dat ziet op vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, heeft de Hoge Raad uiteengezet dat er in het strafproces nog slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor bewijs-uitsluiting. Enkel wanneer door het verzuim niet langer sprake is van een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM, bij een aanzienlijke schending van een ander belangrijk strafvorderlijk voorschrift of indien uit objectieve gegevens blijkt dat het betreffende vormverzuim een structureel karakter heeft, zal bewijs mogen worden uitgesloten.
Om in kaart te brengen welke vormvoorschriften structureel worden geschonden roept het Advocatenblad de lezers op om ervaringen te delen. Heeft u zaken lopen of gehad waarin een vormverzuim speelde, dan horen wij graag welke schending heeft plaatsgevonden onder vermelding van parketnummer, artikelnummer en korte uitleg van de schending. Later zullen wij in dit blad de resultaten bundelen en een overzicht publiceren.
Uw reactie kunt u sturen aan:
redactieAadvocatenorde.nl of malewicz Acleerdin-hamer.nl onder vermelding van vormverzuimen.
Robert Malewicz, advocaat bij
Cleerdin & Hamer Advocaten in Amsterdam en redactielid van het Advocatenblad