Benno Julius Stokvis werd geboren in Amsterdam op 23 januari 1901. Hij doorliep het hoofdstedelijke Barlaeus Gymnasium en studeerde tussen 1919 en 1924 rechten aan de Gemeentelijke Universiteit. Na afronding van zijn studie begon hij eveneens in Amsterdam zijn praktijk als advocaat en procureur, die hij met onderbreking van zijn Kamerlidmaatschap tot 1977 voortzette.
    Het voor Stokvis kenmerkende linkse engagement kwam niet alleen naar voren uit zijn keuze voor het lidmaatschap van de Communistische Partij Ne-derland in 1935, maar ook uit zijn praktijk als advocaat. Zo verdedigde Stokvis de marxist en latere verzetsstrijder Henk Sneevliet (1883-1942), toen deze begin jaren dertig werd vervolgd wegens opruiing. Sneevliet had in een geschrift opgeroepen tot solidariteit met de muitende matrozen van het oorlogs-schip ‘De Zeven Provinciën’. Ook verdedigde hij geregeld homoseksuelen die werden beschuldigd van overtreding van artikel 248bis Sr, dat seksuele contacten met personen van hetzelfde geslacht onder de 21 jaar strafbaar stelde.
Tijdens de oorlog behoorde Stokvis tot de kleine groep advocaten – Meihuizen schat hun aantal op ruim vijftig – die zich bezighielden met zogenoemde ‘afstammingszaken’. Door het indienen van verzoekschriften bij het bureau van dr. Hans Georg Calmeyer kregen joodse medeburgers de gelegenheid zich op papier te ‘ariseren’ en zich zo aan de Duitse rassenwetten te onttrekken. Door tussenkomst van een advocaat hadden deze verzoeken een grotere kans van slagen. Stokvis, zelf afkomstig uit een niet-orthodox joods gezin, wist tijdens de bezetting voor zo’n tweehonderd personen te bereiken dat de in hun papieren vermelde joodse afstamming ongedaan werd gemaakt, waardoor zij voor deportatie werden behoed. Door zichzelf ook te laten ‘ariseren’, slaagde hij erin zijn praktijk voort te zetten.
    In 1946 nam Stokvis zitting in de Tweede Kamer voor de CPN. Hij werd justitiewoordvoerder en maakte deel uit van de parlementaire enquêtecommissie naar het regeringsbeleid 1940-1945.
    Toen in 1952 het wetsvoorstel voor de Advocatenwet in de Kamer werd behandeld, stak hij zijn kritiek op de rol van de balie in de oorlogsjaren niet onder stoelen of banken. Vooral de raden van toezicht en de dekens moesten het ontgelden voor hun houding jegens de joodse confrères toen die in 1941 werden uitgesloten van het recht om ‘arische’ cliënten bij te staan en later zelfs werden weggevoerd. ‘Hebben zij, wier taak het niet slechts was de leden van de orde te leiden, maar ook hen te beschermen, een vinger uitgestoken, toen van deze leden de gerechtigheid vertrapt werd? Neen. In het ure van gevaar hebben zij hun eerste plichten verzaakt,’ concludeerde Stokvis. Het wetsvoorstel werd aangenomen, met (op verzoek van Stokvis) de aantekening dat hij en de andere CPN-leden geacht werden te hebben tegengestemd.
    Vanwege zijn kritiek op de partijleiding en solistische optreden belandde Stokvis niet veel later op een onverkiesbare plaats op de kandidatenlijst. Hij verliet de Haagse arena en nam zijn advocatenpraktijk weer op. Hij stelde zijn oorlogsherinneringen te boek, in het in 1968 verschenen Advocaat in oorlogstijd, en verzorgde ook de radio-rubriek ‘Recht en slecht’, bestaande uit korte radiopraatjes over juridische en ethische zaken, die hij op een vaste wijze afsloot: ‘En zo staan wij thans aan de vooravond van de totale ondergang van Nederland. Ik wens u smakelijk eten en een prettig weekend.’
    Stokvis bleef advocaat tot kort voor zijn dood. Vanwege zijn verslechterende gezondheid liet hij zich op 1 januari 1977 uitschrijven; twee dagen later overleed hij.

Robert Sanders

Download artikel als PDF

Advertentie