– Hof van discipline, 31 oktober 2014, zaak nr. 7122, ECLI:NL:TAHVD:2014:310.
– Artikel 47a en artikel 57 lid 2 Advocatenwet.
– Slechte dienstverlening is onvoldoende reden om een zaak na intrekking van de klacht (en beroep van verweerder) in hoger beroep voort te zetten.
De klacht tegen mr. X – onvoldoende kwaliteit van dienstverlening – werd door de raad gegrond bevonden. Nadat mr. X beroep had ingesteld, trok klager zijn klacht in. De deken is van mening dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend.
Bij de vraag of de behandeling moet worden voortgezet op grond van het algemeen belang hanteert het hof onder meer de volgende uitgangspunten:
I) Als op het eerste gezicht verschillend kan worden gedacht over het bewijs, zal voortzetting doorgaans niet in de rede liggen.
II) De aard van de geschonden norm is doorslaggevend.
III) Als schending van de norm inhoudt dat de advocaat tekortgeschoten is bij de inhoudelijke behandeling van zaak, zal voortzetting doorgaans niet geïndiceerd zijn. Dan prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling boven het algemeen belang dat de tuchtrechter vaststelt dat de kernwaarde van deskundigheid is geschonden. De ernst van de tekortkoming, verdisconteerd in de regeling, zal daarbij van ongeschikte betekenis zijn.
IV) Ook speelt een rol in welke mate de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid, evenals het belang dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep of de advocaat.
V) De behandeling wordt in beginsel voortgezet indien de verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en de beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.
In dit geval is het hof niet gebleken dat de verweten gedragingen raken aan andere kernwaarden dan die van deskundigheid (III).
Geen voortzetting van de behandeling.