Tien verdachten, de zogeheten ‘Contextgroep’, staan in Amsterdam terecht op verdenking van opruiing en deelname aan een criminele organisatie met terroristisch oogmerk. De bewijsvoering van het Openbaar Ministerie is gebaseerd op het organiseren van pro IS-demonstraties, het verheerlijken van het kalifaat, het plaatsen van adhesie filmpjes op YouTube en het verspreiden van teksten op een website.
    Het OM baseert zich daarbij op het zogenaamde ‘materiële steun’-criterium. Daaronder vallen training, advies, diensten en mankracht leveren voor het ‘terro-risme’. Een verdachte hoeft dus niet noodzakelijkerwijs daadwerkelijk betrokken te zijn bij terroristische acties, expliciet tot geweld oproepen of samenspannen om een terroristische aanslag te plegen. Het materiële steun-criterium is een vaag containerbegrip. Wat er in feite gebeurt, is dat de verdachten worden gecriminali-seerd by association. Daarbij gebruikt het OM niet ter zake dienende politieke en religieuze argumenten om de intentie en geestesgesteldheid aan te tonen; framing, zo u wilt.
    Zo heeft de officier het over ‘fanatieke bekeerde moslims’ die ‘het salafisme aanhangen’ en een ‘specifieke zendingsdrang’ delen. Nou en? Dat maakt hen geen criminele organisatie met terroristisch oogmerk. Volgens de officier is de vrijheid van meningsuiting overschreden met de oproep tot geweld. Interessant punt. Het Europees Hof heeft in december 2014 Hamas van de EU-lijst van terroristische groeperingen gehaald. Nochtans roept haar manifest onveranderd op tot de gewelddadige strijd tegen Israël. Proza als ‘O Abdullah, achter mij zit een Jood, kom hier en dood hem’, blijft onverminderd van kracht. Maar steun aan Hamas is niet meer strafbaar. Of wat te denken van Hans van Baalen die graag op de uitnodiging van FARC-terrorist Tanja Nijmeijer wil ingaan? Dit lijkt mij te voldoen aan het materiële steun-criterium.
    Het jihadproces schuurt met de rechtsstaat. Het criminaliseert activiteiten zoals het verspreiden van literatuur en geschriften, uitspreken van politieke steun, deelnemen aan (vreedzame) conferenties en geld doneren voor humanitaire hulp. Op geen enkele wijze is sprake van een bewijsvoering zoals in de Piranha II-zaak (2006) waarbij de verdachten zware wapens, een lijst met doelwitten en een concreet plan hadden. Toen oordeelde de rechter bovendien dat een gedach-tegoed op zichzelf geen strafbaar criterium was. Wat er nu met het jihadproces gebeurt, is guilty by association in optima forma. De verdachten worden vervolgd niet wegens hun eigen acties, maar wegens diegenen die ze steunen.
    En wat is dan nog het verschil met de Nederlandse welzijnswerker in Syrië die hulpgoederen stuurt naar een oorlogsgebied waar IS het vrijwel zeker in han-den krijgt? Die welzijnswerker loopt logischerwijs dus ook het gevaar vervolgd te worden op grond van het materiële steun-criterium. Of is dat ineens anders?

Download artikel als PDF

Advertentie