We schrijven 27 mei 2014. De Stichting Permanente Opleiding Haarlem organiseert een cursus. Of het ook een beetje aan de voordracht ligt is onbekend, maar zeker is wel dat mr. Y al voor de eerste pauze een paar keer in slaap valt.

Collega mr. X, die als bestuurslid van het organiserend instituut in de zaal zit, gaat tijdens de pauze naar mr. Y toe. Hij spreekt hem en plein public ‘agressief, volumineus, diskwalificerend en op zwaar verwijtende toon’ toe. Waarop mr. Y vertelt dat hij een aandoening heeft waardoor hij af en toe in slaap valt. Waarop mr. X zelfs grof, denigrerend en discriminerend te keer gaat. Aldus mr. Y. Maar volgens mr. X klopt er niks van deze lezing: hij heeft op rustige wijze en in zakelijke bewoordingen bezwaar gemaakt tegen het feit dat mr. X tijdens de cursus sliep.

Meer dan een jaar na het voorval zijn de heren er nog steeds niet uit. En nog altijd boos genoeg om er een tuchtzaak van te maken.

De advocatuur is gebaat bij welwillendheid en vertrouwen. Daarom moeten advocaten zich onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren, aldus de voorzitter van de Amsterdamse raad. Grievend of kwetsend taalgebruik mag niet, zo simpel is het. Maar als de één A zegt, en de ander B, dan komt zo’n klacht niet uit de verf. En dan is hij kennelijk ongegrond.

Mr. Y kan nog in verzet. We weten natuurlijk niet alles, maar misschíen kan een spoortje van welwillendheid bij mr. X (een voorzichtig excuus omdat het kennelijk zo hard aankwam?) of bij mr. Y (een wijselijk laten rusten?) dat voorkomen.

Trudeke Sillevis Smitt

Advertentie