Al een uur zit mevrouw V. op haar scootmobiel te wachten in de gang. Thuis zat ze zich toch alleen maar op te vreten. Je hele leven nog nooit bij een rechter geweest, nog geen verkeersboete, dan is het toch heel wat, zo’n zitting. En bovendien, je weet maar niet of je de rechtbank in komt met je wagentje.
Mevrouw V. lijdt aan COPD, een progressieve longziekte. Je hoort het als ze praat, een kort snuiven na elke zin. Via twee slangetjes in haar neus krijgt ze extra zuurstof uit een tankje dat ze altijd bij zich draagt. In 2012 kreeg ze daarvoor hulp thuis; drieënhalf uur per week. Nadat het Rijk de Wmo-budgetten overdroeg aan de lokale overheid, bracht de gemeente Utrecht dat terug naar tweeënhalf uur. Daartegen tekende mevrouw B. beroep aan.
‘In het gespreksverslag van uw indicatiestelling zie ik staan dat u in het begin drie uur kreeg,’ zegt de bestuursrechter. ‘Blijkbaar is daar later nog een halfuur bijgekomen. Waarom was dat?’
‘Ik weet het niet,’ zegt meneer B., de vertegenwoordiger van de gemeente Utrecht.
‘Ik weet het wel,’ zegt mevrouw V. ‘Drie uur was niet genoeg. Toen heb ik gebeld met het Wmo-loket van de gemeente en toen kwam er een halfuur bij.’
‘Het huis van mevrouw moet spic en span zijn,’ verklaart haar advocaat. ‘Want haar klachten worden alleen maar erger. Vroeger was de gemeente ruimer met de indicatiestelling. Nu kun je alleen met een maatwerkvoorziening een voldoende niveau van hygiëne bereiken.’
Zijn kantoor heeft tientallen Wmo-cliënten uit Utrecht. Ze kennen elkaar, de advocaat, de rechter en de vertegenwoordiger van de gemeente – ze hebben al weet niet hoe vaak tegenover elkaar gezeten. Waarschijnlijk hebben ze het scenario van deze zitting in hun hoofd al uitgetekend.
‘De nieuwe wetgeving is gebaseerd op het idee van zo veel mogelijk zelfstandigheid: kijken wat je zelf kunt doen, ook samen met je netwerk,’ zegt meneer B. ‘Laat mevrouw maar aantonen dat tweeënhalf uur per week te weinig is.’
‘Vindt u dat nou redelijk?’ vraagt de rechter. ‘Als u vroeger drieënhalf uur toekende, dat u dan nu de bewijslast bij mevrouw legt dat tweeënhalf uur niet voldoende is? Ik heb daar moeite mee. Kunt u mevrouw nu geen aanbod doen?’
‘Misschien kunnen we die drieënhalf uur afspreken voor een jaar, en dan bekijken hoe het gaat,’ oppert meneer B.
‘Maar als het nou slechter wordt?’ vraagt mevrouw V.
‘Is het handig om te zeggen: we verlengen het oude indicatiebesluit tot, zeg, 2017?’ probeert de advocaat, ‘en mevrouw geeft het aan als het slechter gaat?’
‘Dat zou kunnen’, zegt meneer B. En dan, beslist: ‘We doen het zo.’
‘Dank u wel,’ zegt mevrouw V. tegen de rechter.
‘Ik denk dat u vooral meneer B. moet bedanken’, zegt de rechter. ‘Ik wens u heel veel sterkte.’
Lars Kuipers