De Rechtbank Limburg spreekt een verdachte vrij van de hele tenlastelegging. Dat is haar werk. Maar de rechtbank is er zelf niet gelukkig mee en komt met een opmerkelijk stuk proza. Auteur: Hans Oudijk, advocaat in Venlo

Op 3 november 2015 deed de Rechtbank Limburg een persbericht uitgaan: ‘Onbevredigende vrijspraak na dollemansrit’. (1) Een provocant bericht dat nieuwsgierig maakt naar het vonnis.(2)

De feiten: op 30 maart 2015 probeert een automobilist door hard weg te rijden te ontsnappen aan de politie. De pogingen om de man te stoppen mislukken. De auto rijdt uiteindelijk een beek in, waar de man wordt aangehouden. Op de tenlastelegging staan twee feiten: 1) poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan acht agenten door op hen in te rijden en 2) verzet bij aanhouding.

De rechtbank beschrijft in het vonnis uitgebreid hoe de autorit zou zijn verlopen. De agenten zeggen dat ze hebben moeten wegspringen. De verdachte geeft aan dat hij alle ruimte had om de agenten te ontwijken. De rechtbank neemt aan dat de verdachte wilde vluchten en dus niet botsen omdat dit zijn vlucht zou beëindigen. Maar dat sluit voorwaardelijk opzet niet uit.

De rechtbank onderzoekt of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar letsel op de koop toe heeft genomen. De rechtbank vindt van niet. De rechtbank heeft beide delen van voorwaardelijk opzet niet kunnen vaststellen. Dus: geen aanmerkelijke kans op zwaar letsel en ook niet het op de koop toenemen. Het resultaat: vrijspraak, en wel voor beide feiten, want de rechtbank gelooft ook de aangifte van verzet bij aanhouding niet. Maar naast de zakelijke motivering van de vrijspraken voegt de rechtbank een opmerkelijk stuk toe in haar vonnis:

‘Voor de rechtbank is de vrijspraak, hoewel juridisch juist, een zeer onbevredigende uitkomst. Een uitkomst waarvan de rechtbank beseft dat zij ook moeilijk aan de maatschappij en de aangevers valt uit te leggen. Verdachte wordt immers niet veroordeeld voor de dollemansrit, waarbij hij meerdere verkeersovertredingen heeft begaan en die de aangevers buiten twijfel als zeer bedreigend hebben ervaren. Het bedreigende karakter van de handelingen van de verdachte miskent de rechtbank allerminst en ook de impact hiervan op de betrokken verbalisanten dient niet gebagatelliseerd te worden. Het verwerpelijke rijgedrag van verdachte zou gekwalificeerd kunnen worden als een bedreiging richting de verbalisanten en als het plegen van diverse verkeersovertredingen. Dat is hem echter niet ten laste gelegd. En omdat de rechtbank alleen kan beoordelen wat in de tenlastelegging staat, kan de rechtbank ook alleen een oordeel geven over de vraag of de verdachte geprobeerd heeft de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zoals in het voorgaande uiteen is gezet, kan – door de strenge eisen die de jurisprudentie hieraan stelt – echter niet bewezen worden dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. Dit heeft als juridische consequentie dat verdachte vrijgesproken wordt van de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In deze zaak betekent dit echter ook dat de verdachte volledig vrijuit gaat wat zijn dollemansrit betreft.’

Dit stuk motivering van het vonnis is opmerkelijk. De rechtbank geeft hier geen antwoord op een vraag die zij volgens de wet moet beantwoorden. In art. 350 Sv staat dat de rechtbank moet beoordelen of het ten laste gelegde is bewezen. Als dit zo is, moet zij onderzoeken of het bewezen verklaarde strafbaar is enzovoort. Daarbij is de rechtbank gebonden aan door de officier van justitie gemaakte keuzes. De officier is dominus litis, hij bepaalt wat wordt vervolgd en wat niet. Dat is een uitvloeisel van het opportuniteitsbeginsel. Dat is efficiënt en het is ook duidelijk. De verdachte weet dan ook waartegen hij zich heeft te verdedigen. Dat staat immers in de tenlastelegging.

De rechtbank mag dus niet gaan onderzoeken of de verdachte misschien wel andere strafbare feiten heeft gepleegd. Dan zou zij immers niet meer onderzoeken ‘op de grondslag van de tenlastelegging’ zoals de wet verlangt. Toch doet de rechtbank dat in dit vonnis. Zij stelt vast dat het gedrag van verdachte zou kunnen worden gekwalificeerd als bedreiging en diverse verkeersovertredingen. Maar die waren hem niet ten laste gelegd. En dus heeft de verdachte hierop ook geen verweer kunnen voeren. Want verweer voer je tegen het verwijt dat je gemaakt wordt in de tenlastelegging. Als je zou proberen om verweer te gaan voeren tegen allerlei feiten die niet op de dagvaarding staan, zou je niet ver komen. Terecht. Je zou dan de tijd van de rechtbank verspillen.

Zo niet in Maastricht. Daar spreekt de rechtbank een bewezenverklaring uit van feiten die niet op de tenlastelegging voorkomen en kwalificeert die zelfbedachte verwijten als strafbare feiten zonder hiervoor op enig moment hoor en wederhoor te hebben toegepast. Waarom doet zij dat? Het antwoord daarop staat in elk geval deels in het vonnis. De rechtbank vindt de vrijspraak moeilijk aan de maatschappij en de politieambtenaren uit te leggen. De rechtbank wil hen uitleggen dat ze het wel vreselijk vindt wat die vrijgesproken verdachte heeft gedaan. Dat het niet haar schuld is dat zij vrijspreekt, maar de schuld van de officier van justitie. Die had gewoon feiten ten laste moeten leggen waarvoor de rechtbank wel had kunnen veroordelen. De rechtbank vindt het zeer onbevredigend dat zij moet vrijspreken.

Een paar jaar geleden was er deining over civiele vonnissen waarin de rechter volgens sommigen zijn taak te buiten ging om politiek te bedrijven. Ik doel op het vonnis in de zaak rond konijn Punkie (3) en een executiegeschil dat volgens de rechter het niveau had ‘van een kleuterruzie in een zandbak’ (4). Het onderhavige vonnis past wel in die trend. Kennelijk voelen sommige rechters de behoefte om in hun vonnis een vorm van pr te bedrijven of een politiek statement te maken dat hun taak als geschillenbeslechter te buiten gaat. Er lijkt een soort ‘vonnispopulisme’ te ontstaan. Dat lijkt me geen goede ontwikkeling. Niet in civiele vonnissen en al helemaal niet in strafvonnissen.

Het is al vele jaren vaste rechtspraak dat het de rechter niet is toegestaan om tegen een verdachte die werd vrijgesproken ook maar een verdenking uit te spreken (5). Om dan in de motivering van een vrijsprekend vonnis te gaan uitleggen dat de vrijgesprokene eigenlijk toch een boef is, geeft geen pas. Het is onbehoorlijk en onrechtmatig jegens de verdachte, die zich tegen de in het vonnis geformuleerde verwijten niet in rechte heeft kunnen verdedigen.

Een vonnis is geen politiek pamflet. Het is geen toespraak tot het volk of college procesrecht voor verbalisanten. Het is ook niet bedoeld om het OM te kapittelen over de invulling van het opportuniteitsbeginsel. En het strafprocesrecht is er niet om rechters te bevredigen. Die moeten gewoon doen wat de wet van hen vraagt: vrijspreken als er geen overtuigend bewijs is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd. De rest is politiek.

1. www.rechtspraak.nl/Organisatie/Rechtbanken/Limburg/Nieuws/Pages/Onbevredigende-vrijspraak-na-dollemansrit.aspx.

2. ECLI:NL:RBLIM:2015:9262.

3. ECLI:NL:RBHAA:2010:BM4040. Eiseres wilde informatie over het leven van haar voormalige konijn Punkie. De rechter wijst de eis af, verwijst naar opwinding in de media en vraagt zich af waarom eiseres een toevoeging had gekregen.

4. ECLI:NL:RBOVE:2013:2966.

5. Vanaf EHRM 25-8-1993 (Sekanina/Oostenrijk), NJ 1994/1.

Advertentie