Een jaar of zeventig is ze en onberispelijk gekleed, mevrouw B. Haar echtgenoot, meneer G., is er niet. Hij zit in Pakistan; de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft zijn derde aanvraag voor een voorlopige verblijfsvergunning afgewezen. Vandaag buigt de bestuursrechter in Zwolle zich over zijn beroep, en mevrouw B. is er om zijn zaak te bepleiten.
Meneer G. is al sinds 2003 in Nederland. Twee keer eerder vroeg hij een verblijfsvergunning aan – zonder succes. In Nederland bekeerde hij zich tot het christendom; een keuze die maakt dat hij in het islamitische Pakistan geen leven zal hebben, zegt hij. Zelf halverwege de veertig, ging hij eerst in ondertrouw met een dame van in de tachtig uit Groningen, mevrouw D., en begon vervolgens een relatie met mevrouw B., die in dezelfde flat woont.
Met mevrouw B. maakte meneer G. trouwplannen. Maar de ambtenaar van de burgerlijke stand kreeg argwaan – hij vermoedde een schijnhuwelijk en wilde het stel niet trouwen. De rechtbank in Groningen keurde het huwelijk in eerste aanleg goed, maar het hof in Leeuwarden bepaalde vervolgens dat er wel degelijk sprake was van een schijnrelatie, en dat het huwelijk niet hoefde te worden voltrokken.
Een maand na het arrest reisde het echtpaar in spé af naar Pakistan, waar meneer G. en mevrouw B. trouwden volgens moslimrecht; een court marriage, voltrokken op een advocatenkantoor, met een rechter erbij. Daarmee, hopen ze, komt de verblijfsvergunning alsnog in zicht.
‘De IND zegt: die akte is niet geldig’, zegt de bestuursrechter. ‘Meneer heeft steeds gezegd dat hij christen is, dan zou je moeten trouwen volgens de Christian Marriage Act uit 1872.’
‘Als iemand moslim is, kan hij zich eigenlijk niet bekeren tot een ander geloof’, zegt de advocaat. ‘Dan heb je een probleem. Dat staat ook in de ambtsberichten van Buitenlandse Zaken. Dat kun je niet aan de grote klok hangen, laat staan aan de overheid vertellen.’
‘Maar als het een probleem is, waarom is er dan getrouwd in Pakistan?’, wil de rechter weten.
‘Voor mevrouw B. is het geen probleem om te trouwen in Spanje’, zegt de advocaat. ‘Maar meneer G. heeft dan een visum nodig.’
‘Ik wil getuigen over de rol die God hierin heeft gespeeld’, zegt mevrouw B. ‘God heeft mij de opdracht gegeven om met deze man te trouwen. Toen we in Nederland geen toestemming kregen om te trouwen was het voor mij heel duidelijk dat we het dan in Pakistan moesten doen.’
Twee keer is het echtpaar gehoord – de eerste keer door de ambtenaar van de burgerlijke stand, de tweede keer was het een simultaanverhoor op grote afstand: mevrouw B. in Groningen, meneer G. op de ambassade in Pakistan.
‘Mij viel op’, zegt de rechter, ‘dat er nogal wat verschillen zitten in wat u vertelt en wat meneer G. vertelt. Meneer zegt bijvoorbeeld dat hij aan cricket doet en u zegt: hij doet niet aan sport, maar vroeger speelde hij hockey. Dat verbaast me.’
‘Dat was een vergissing’, zegt mevrouw B. ‘Het was iets met een stok, ik heb daar hockey van gemaakt. Ik weet niet of je over dat soort dingen moet vallen. Ik was met zoveel dingen bezig, ik was totaal niet voorbereid op dat verhoor.’
‘Want dat soort verschillen is mede bepalend geweest voor het oordeel van het hof dat u een schijnrelatie hebt’, zegt de rechter.
‘Verweerder handhaaft het standpunt dat hier sprake is van een schijnhuwelijk of –relatie’, bevestigt de procesvertegenwoordiger van de IND. ‘Het is vreemd dat mensen direct na de uitspraak van het hof op islamitische wijze gaan trouwen. Het huwelijk is niet ingeschreven in de Nederlandse registers, en ik verwacht ook niet dat het zal gebeuren.’
Dat klopt, beaamt de advocaat, de afwijziging heeft hij nog niet binnen, maar wel het bericht dat de gemeente dat zal doen. Maar ook daarop zal hij zijn zienswijze indienen. En, hij moet het even kwijt, de manier waarop zijn cliënt is getrouwd is geen moslimhuwelijk, het is het standaardhuwelijk in Pakistan, zo rechtsgeldig als het maar kan.
Om de zaak van meneer G. kracht bij te zetten en aan te tonen dat het hier niet om een toneelstukje gaat, heeft de advocaat geprobeerd de belgegevens van meneer G. uit Pakistan te krijgen. Dat duurt eindeloos, maar zo wil hij aantonen dat de twee elkaar elke dag bellen. ‘Drie, vier keer per dag’, vult mevrouw B. aan.
‘Mensen met een schijnrelatie hebben elkaar niet zoveel te vertellen dat ze elkaar dagelijks drie of vier keer bellen’, zegt de advocaat. ‘Dat er in de interviews tegenstrijdigheden zitten, doet niet af aan het feit dat ze langere tijd hebben samengewoond, dat de rechtbank in eerste aanleg toestemming gaf voor het huwelijk, en dat mevrouw alle moeite heeft gedaan om naar Pakistan af te reizen. Ik kan me niet voorstellen dat iemand in een schijnrelatie zo ver gaat. Dit wijst wel degelijk op een verregaande affectie, en als meneer G. hier zou zijn, zou hij u daar zeker van kunnen overtuigen.’
De rechter gaat er niet in mee. Er zijn zoveel opvallende dingen aan dit huwelijk dat de IND met alle reden twijfelt, vindt hij. En dan is er ook nog het onherroepelijke vonnis van het hof in Leeuwarden, en de verklaring van meneer G. zelf dat hij in het huwelijksbootje wilde stappen op advies van zijn advocaat, die had gezegd dat het zijn beste kans was op een verblijfsvergunning. Zes weken na de zitting verklaart de rechter het beroep ongegrond.
Lars Kuipers