De prejudiciële vragen van het Haagse Gerechtshof moesten een einde maken aan de uiteenlopende uitspraken van 2015 rond kinderalimentatie. Dat leek te lukken, maar toch zal het ook komend jaar waarschijnlijk verschil maken bij welke rechtbank u procedeert. Hoe kan dat?
Het jaar 2015 was een rumoerig jaar voor het familierecht. Waar het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (de groep rechters die de richtlijnen opstelt voor de berekeningen) juist meer uniformiteit had moeten brengen, ontstond juist een enorme commotie en hing het per rechtbank af hoe de alimentatie berekend werd.
Het begon allemaal op 9 januari 2015 toen de Rechtbank Den Haag een beschikking wees waaruit voortvloeide dat deze rechtbank de aanbeveling van de expertgroep niet overnam.
Rechtbank Den Haag 9 januari 2015 ECLI:NL:RBDHA:2015:1129.
Volgens de expertgroep moest bij de berekening van de behoefte aan kinderalimentatie het kindgebonden budget inclusief de nieuwe tegemoetkoming voor alleenstaande ouders (alleenstaande-ouderkop) meegewogen worden. Dat kon, zo vervolgde de expertgroep destijds, ertoe leiden dat er in een aantal gevallen geen behoefte meer zou resteren aan een bijdrage van de niet-zorgende ouder.
De Rechtbank Den Haag vond het maatschappelijk gezien niet aanvaardbaar dat de behoefte van een kind volledig gefinancierd zou worden door gemeenschapsmiddelen, terwijl er bij de niet-verzorgende ouder wel draagkracht is om een bijdrage aan het levensonderhoud van zijn of haar kind te leveren. De zogenaamde Haagsche lijn was met deze beschikking geboren.
Uit andere uitspraken die van de Haagse rechtbank volgden, bleek dat de alleenstaande-ouderkop niet in aanmerking werd genomen bij de vaststelling van de behoefte, maar bij de vaststelling van de draagkracht van de verzorgende ouder
Zie o.a. Rechtbank Den Haag 14 april 2015 zaaknummer C/09/483296 FA RK 15-1275 (alleen gepubliceerd op Kennisbank van Split-Online).
(behalve dat de behoefte van kind en ouder wordt berekend, moet immers ook de draagkracht van beide ouders worden berekend om tot een alimentatiebedrag te komen – en de ouderkop is daarop van invloed). De alleenstaande-ouderkop was hier dus nog wel relevant, maar indirect omdat dit bedrag enkel via de zogenaamde draagkrachtvergelijking een rol speelde. Daarmee speelde de alleenstaande-ouderkop een kleinere rol.
Al snel volgde de Rechtbank Noord-Holland de Rechtbank Den Haag in deze discussie en twijfelden een aantal rechtbanken of zij ook een andere richtlijn moesten gaan volgen. De Expertgroep Alimentatienormen kwam wederom bij elkaar in verband met de ontstane commotie. In een persbericht uitte de Expertgroep Alimentatienormen het besluit van 17 april 2015 dat de richtlijn ongewijzigd bleef. Exit ‘Haagsche lijn’, maar nog niet definitief omdat in het persbericht tevens werd bevestigd dat aan de rechter de mogelijkheid werd geboden om in gevallen, waarin alle omstandigheden in aanmerking genomen een onaanvaardbare situatie zou ontstaan, de rechter een op maat gesneden beslissing kon geven. Ook werd besloten dat, als zich daarvoor een zaak zou aandienen, aan de Hoge Raad prejudiciële vragen zouden worden gesteld. Aldus geschiedde.
Naar aanleiding van prejudiciële vragen van het Gerechtshof Den Haag
Gerechtshof Den Haag 3 juni 2015 ECLI:NL:GHDHA:2015:1288 en Gerechtshof Den Haag 28 oktober 2015 ECLI:NL:GHDHA:2015:2995.
oordeelde de Hoge Raad op 9 oktober 2015
HR 9 oktober 2015 ECLI:NL:HR:2015:3011.
dat bij de vaststelling van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt, rekening moet worden gehouden met het gehele kindgebonden budget. Er moet daarbij geen onderscheid worden gemaakt tussen de alleenstaande-ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget. Exit ‘Haagsche lijn’, maar ook exit aanbeveling Expertgroep Alimentatienormen vanaf 2013 en de daaropvolgende jaren (die voorschreef dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen verminderd diende te worden met het kindgebonden budget). De Hoge Raad bepaalde daarmee dus eigenlijk dat alle becijferingen zoals die vanaf 1 januari 2013 hadden plaatsgevonden onjuist waren.
Hoewel veel vragen nog onbeantwoord bleven – Wat doen we met wijzigingsverzoeken?, Leidt de beantwoording van de prejudiciële vragen tot een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 4 of lid 5 BW?, Hoe om te gaan met de ingangsdatum van zaken die al zijn gestart voordat de Hoge Raad een uitspraak deed? – is er nu duidelijkheid waar het gaat om kinderalimentatie en het kindgebonden budget. De beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 dient eenvoudigweg te worden gevolgd.
De expertgroep heeft haar rapport inmiddels aangepast. In dat kader stelt de Expertgroep Alimentatienormen dat het netto besteedbaar inkomen vermeerderd dient te worden met het kindgebonden budget. Kort samengevat komt dit er dus op neer dat de ouder die aanspraak maakt op het kindgebonden budget in de berekeningen een hoger netto-inkomen wordt aangerekend. Aan de hand van dit hogere netto besteedbaar inkomen zal verder gerekend worden. Maar wat betekent dit nu concreet voor de partneralimentatie? Hoe zit het met name met de behoefte aan een onderhoudsbijdrage ten titel van partneralimentatie?
In een beschikking voorlopige voorzieningen van 18 december 2015
Rechtbank Rotterdam 18 december 2015 zaaknummer C/10/486911 FA RK 15-8466 (alleen gepubliceerd op Kennisbank van Split-Online).
stelt de Rechtbank Rotterdam dat naast de werkelijke eigen inkomsten ook het kindgebonden budget in mindering komt op de huwelijksgerelateerde behoefte. Daardoor resteert er een lagere behoefte aan een bijdrage ten titel van partneralimentatie. De Rechtbank Oost-Brabant stelt in de beschikking tot wijziging voorlopige voorzieningen d.d. 21 december 2015
Rechtbank Oost-Brabant 21 december 2015 zaaknummer c?01/300790 FA RK 156013 (alleen gepubliceerd op Kennisbank van Split-Online).
dat zij rekening houdt met het door de onderhoudsgerechtigde ontvangen kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande-ouderkop. Vervolgens concludeert de rechtbank dat er geen behoefte meer resteert aan een bijdrage.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden becijfert in de beschikking d.d. 14 januari 2016
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 januari 2016 ECLI:NL:GHARL:2016:358.
de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en overweegt dat op dit bedrag het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget in mindering strekt. Het kindgebonden budget wordt vervolgens weer verminderd met haar aandeel in de kosten van de kinderen. Zo ook besliste ditzelfde hof al in een tweetal beschikkingen d.d. 15 december 2015.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 december 2015 ECLI:NL:GHARL:2015:10101 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 december 2015 ECLI:NL:GHARL:2015:10098.
Kort en goed: bij de becijfering van de behoefte aan een bijdrage ziet zowel de Rechtbank Rotterdam, de Rechtbank Oost-Brabant als het Gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden het kindgebonden budget als inkomen aan de zijde van de onderhoudsgerechtigde. Dit is in overeenstemming met het rapport Alimentatienormen 2016-1 en is bij ons beste weten ook zo door de verschillende gerechten afgestemd. Met dien verstande dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden nog het kindgebonden budget ten behoeve van partneralimentatie corrigeert met het eigen aandeel van de onderhoudsgerechtigde ouder in de kosten van de kinderen. Dit staat niet met zoveel woorden in het rapport 2016-1, maar dit laatste lijkt ons een terecht oordeel. Immers, de gelden die die ouder zelf wordt geacht uit te geven aan de kinderen kunnen niet worden uitgegeven aan diens eigen kosten na echtscheiding, rekening houdend met de mate van welstand. Was de uniformiteit bereikt?
Zo niet bij het Gerechtshof Den Haag die in de beschikking d.d. 27 januari 2016
Gerechtshof Den Haag 27 januari 2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:116.
het volgende overweegt:
‘In de beschikking van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 ECLI:NL:HR:2015:3011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het kindgebonden budget en de alleenstaande-ouderkop aangemerkt moeten worden als inkomensondersteuning. Op basis van voormelde beschikking van de Hoge Raad moet deze inkomensondersteuning bij het netto-inkomen van de vrouw worden opgeteld. Door de inkomensondersteuning wordt dus in beginsel de behoefte van de vrouw lager, dit is een mogelijk indirect effect van de beschikking van de Hoge Raad. Het ontvangen van partneralimentatie is van invloed op de omvang van het verzamelinkomen en dus op de hoogte van het kindgebonden budget en de alleenstaande-ouderkop. Een verlaging van het kindgebonden budget en de alleenstaande-ouderkop heeft weer een effect op de aanvullende behoefte aan partneralimentatie. Er ontstaat als het ware een cirkelberekening die niet te doorbreken is. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 27 januari 1995
De ‘Haagsche lijn’ 2.0 is daarmee geboren. Het ontvangen bedrag aan kindgebonden budget is daarmee kennelijk een extraatje voor die ouders bij wie het kind staat ingeschreven. Wij voorzien dat de strijd over de vraag op wiens adres een kind ingeschreven staat toe kan nemen, zeker als hier een groot financieel voordeel aan gekoppeld zit.
Ten aanzien van de kinderalimentatie is door de Hoge Raad met de beslissing van 9 oktober 2015 duidelijkheid ontstaan. Ten aanzien van de partneralimentatie is door de beschikking d.d. 27 januari 2016
Gerechtshof Den Haag 27 januari 2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:116.
eenzelfde situatie ontstaan als in 2015 ten aanzien van de kinderalimentatie. Wat gaat er nu gebeuren als de expertgroep het rapport 2016-1 niet aanpast en de voorliggende tekst handhaaft? Is dan de kans aanwezig dat het evenals in 2015 een groot verschil maakt of u procedeert in Arnhem, Rotterdam, Den Bosch of Den Haag?
Ditmaal gaat het dan niet om de kinderalimentatie maar om de vraag welke behoefte aan een aanvullende bijdrage ten titel van partneralimentatie resteert. En in dat kader: waarom zou een ouder bij wie de kinderen formeel staan ingeschreven een ‘extraatje’ ten titel van een kindgebonden budget ontvangen, zeker in het geval dat de volledige behoefte van de kinderen wordt gedekt door eigen inkomsten van beide ouders?
Natuurlijk weten wij dat het rapport Alimentatienormen een richtlijn is en geen recht in de zin van artikel 79 RO en dat een rechter niet gehouden is deze richtlijn te volgen.
HR 4 december 2015 ECLI:NL:HR:2015:3478.
De rechter mag in het voorliggende geval een beslissing op maat geven, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval. De ervaring uit de rechtszaal leert ons evenwel ook dat de uitzonderingen op de richtlijn eerder een echte uitzondering zijn. Daarnaast is uit de overwegingen van het Gerechtshof Den Haag op te maken dat het hier niet gaat om een eenmalige uitzondering in deze concrete situatie. Dat betekent dat het opnieuw verschil zal maken bij welke rechtbank geprocedeerd zal worden. En dat is toch maar moeilijk uit te leggen aan cliënten.