Rotterdamse zeerechtspecialist Bernard Loder maakte als eerste advocaat buiten Den Haag de overstap naar de Hoge Raad en werd later de eerste voorzitter van het Internationaal Gerechtshof.

Zowel in Rotterdam als in Amsterdam herinnert een straatnaam aan de rechtsgeleerde Bernard Cornelis Johannes Loder. Hij werd op 13 september 1849 in de hoofdstad geboren, waar hij in 1866 zijn rechtenstudie begon aan het Athenaeum Illustre, de latere Universiteit van Amsterdam. Loder zou echter in Leiden promoveren bij de vermaarde staatsrechtgeleerde J.T. Buys. In zijn proefschrift, getiteld De leer der volkssouvereiniteit in hare ontwikkeling, aanbeveling en bestrijding historisch-kritisch beschouwd, betoogde Loder dat de basis van de staat niet moest worden gezocht in de volkssoevereiniteit of het goddelijk recht. Hij liet zich zodoende gelden als aanhanger van de organische staatsleer, zoals die door de Duitse historische school was ontwikkeld.

Na zijn promotie vestigde hij zich in 1873 als advocaat in Rotterdam, waar hij een reputatie verwierf als zeerechtspecialist. Loder was bovendien zo’n voortreffelijk pleiter dat andere advocaten hem inschakelden om het pleidooi in hun zaak te houden. De zeerechtpraktijk breidde zich langzaam uit, onder meer door associatie met de kapiteinszoon Bik, die zich had gespecialiseerd in het dispacheurswerk.

Vanuit zijn vakgebied raakte Loder ook internationaal actief. In 1910 richtte hij de Nederlandse afdeling op van de Brusselse International Law Association, de nog altijd bestaande Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht. Samen met Tobias Asser was hij in 1897 betrokken bij de oprichting van het Comité Maritime International, dat tot doel had de internationale codificatie van het zeerecht te bevorderen. In die hoedanigheid maakte Loder ook diverse malen deel uit van de Nederlandse delegatie naar diplomatieke conferenties, waar diverse internationale verdragen op het terrein van het zeerecht uit voortkwamen.

Ook in eigen land genoot Loder aanzien. Voor de Nederlandse Juristen-Vereniging werd hij tot driemaal toe gevraagd een preadvies uit te brengen en de Nederlandsche Advocaten-Vereeniging benoemde Loder tot haar eerste erelid. In 1919 was hij een van de drie juristen die de regering adviseerden over de eventuele uitlevering van de voormalige Duitse keizer Wilhelm II.

Niet lang nadat hij in 1907 tot deken van de Orde van Advocaten in Rotterdam was gekozen, stapte Loder over naar de rechterlijke macht. Na de start van zijn dekenaat werd hij gepolst om raadsheer in de Hoge Raad te worden. Die overstap was bijzonder, omdat Loder daarmee de eerste Rotterdamse advocaat werd die zonder omweg in de Hoge Raad zou worden benoemd.

In 1920 trad Loder op als lid van de Nederlandse afvaardiging naar de eerste vergadering van de Volkenbond. Als voorzitter van een studiecommissie van de Organisation centrale pour une paix durable had Loder, die hoge verwachtingen had van internationale rechtspraak, al eens gepleit voor de oprichting van een permanent internationaal gerechtshof en een raad voor de verzoening van geschillen, die beide in Den Haag gevestigd zouden moeten worden. Uiteindelijk was de aanwijzing van Den Haag als zetel van het Hof van Internationale Justitie grotendeels het resultaat van Loders inzet. In 1921 werd Loder benoemd tot lid van het hof, dat de voorloper was van het huidige Internationaal Gerechtshof. Een jaar later koos het hof hem tot zijn eerste president.

Loder bleef tot 1930 actief als lid van het Hof van Internationale Justitie. Op 4 november 1935 overleed hij in Den Haag. De stad die opmerkelijk genoeg nog géén straat naar hem heeft genoemd.

Advertentie