Voor het eerst in zijn leven stond Gerard Spong op het toneel, samen met acteur Waldemar Torenstra die Spong als de grootste inspirator zag voor zijn hoofdrol in Advocaat van de duivel. Een gesprek over de kunst van het pleidooi, de zucht om te winnen, moraliteit, de grens tussen goed en kwaad en het referendum.

DOOR / FRANCISCA MEBIUS  BEELD / JEAN-PIERRE JANS

Hij wordt wel de advocaat van de duivel genoemd, ­Gerard Spong, die volgens de publieke opinie monsters van misdadigers bijstond. Geen wonder dat acteur Waldemar ­Torenstra hém noemde als degene die hem het meest inspireerde bij zijn rol van Kevin Taylor in Advocaat van de duivel. In dat toneelstuk wordt de jonge plattelands­advocaat gevraagd als partner bij een beroemd kantoor in New York en raakt hij, gedreven door ambitie, verstrikt in een faustisch verbond. Het is het inmiddels overbekende verhaal dat verfilmd werd met Al Pacino (wie zag ’m niet) en dat dit voorjaar live in Nederlandse theaters te zien is. Verschillende advocaten kregen een gastrol; Spong bij de première. Een week of wat ­later treffen Spong en Torenstra elkaar in het monumentale pand van Spong Advocaten in Amsterdam. Wat hebben ze van elkaar geleerd? Wat hebben theater en pleiten gemeen? En waarom zijn advocaten zulke aantrekkelijke personages?

Torenstra: ‘Ha, je hebt de antwoorden op mijn vragen al op papier gezet. Een perfecte voorbereiding dus. Dat hebben advocaten en acteurs met elkaar gemeen.’
Spong: ‘Alles begint bij een goede voor­bereiding. Ook mijn rol als acteur heb ik goed voorbereid. Maar toneel was voor mij wel even iets anders dan de rechtszaal. Ik voelde een beetje dezelfde spanning en tinteling, maar ik ben eigenlijk nooit meer echt nerveus voor een pleidooi, ook al moet je altijd kunnen anticiperen op onvoorziene dingen.’

Torenstra: ‘Dat is op het toneel ook. Je vraagt je vaak af: komt het over? Snappen ze me wel? Is dat in een pleidooi ook zo?’
Spong: ‘Ja, als een zaak zich ertoe leent, probeer je de kou uit de lucht te halen. Door bijvoorbeeld een kwinkslag te maken. Maar soms lukt dat niet en dan vraag je je af waarom.’

Torenstra: ‘Een andere belangrijke overeenkomst tussen de advocatuur en het toneel is dat het bij allebei om een soort verdikking van de werkelijkheid draait. Op het toneel vertel je een groot verhaal dat je even in twee uur in elkaar propt. In de rechtszaal gebeurt dat volgens mij ook.’
Spong: ‘Dat is zeker zo. De kunst van het pleidooi en daarmee van het verdikken, is dat je het verhaal dat je wilt vertellen op zo’n manier samenbalt dat je de kern goed vertelt. Je moet je niet verliezen in allerlei bijkomstigheden. Zeker in zaken van vlees en bloed, zoals doodslag, moord en verkrachtingen. Je moet de emotionele achtergrond van zo’n zaak in het begin van je pleidooi heel treffend weten te verantwoorden en te verwoorden.’

Torenstra: ‘Ook op het toneel moet je pakkend zijn en niet te veel uitwaaieren.’
Spong: ‘Ik heb me wat dit betreft laten inspireren door Romeinse ­retorici. Van Marcus Aurelius bijvoorbeeld heb ik geleerd dat je een korte heldere uiteenzetting moet geven, maar dat je je punt wel direct moet maken. En je moet nooit meer dan drie adjectieven gebruiken.’

Torenstra: ‘Daar dacht Shakespeare heel anders over.’
Spong: ‘Dat weet ik, maar ik hou me aan de Romeinen vast en het zou vaste leerstof moeten zijn voor strafpleiters. Op de universiteit krijg je alleen maar een dosis juridische stof toegediend, maar je leert niet hoe je een pleidooi in elkaar moet zetten. Een goed pleidooi is een soort muziekstuk. Je componeert.’

Torenstra: ‘Ook dat is hetzelfde op het toneel. Je moet rekening houden met hoe je je verhaal opbouwt. Dus in die zin is een advocaat ook zeker een soort acteur.’
Spong: ‘Absoluut. De voordracht is zo belangrijk. Je moet je tempo, je dictie en je articulatie in de ­gaten houden.’

Torenstra: ‘En de overtuiging? De mate waarin je zelf gelooft dat het waar is?’
Spong: ‘Als strafpleiter is het vaak zo dat je zelf niet overtuigd bent van de onschuld van je cliënt. Die eigen overtuiging doet er ook niet toe, omdat de wet slechts rept over de rechterlijke overtuiging. Maar je moet wel proberen een consistent en aannemelijk verhaal op tafel te leggen. De kunst is om een zwakke zaak om te draaien en die te winnen.’

Torenstra: ‘Ook acteurs moeten het verhaal zo waar mogelijk brengen. Je moet als het ware zelf bijna geloven in een personage, anders prikt het publiek er zo doorheen. Maar moeten rechters dan niet voelen dat je als advocaat echt voor een cliënt staat, zodat hij echt gelooft dat hij of zij onschuldig is?’
Spong: ‘Nee, zo is het niet, maar het is wel een glibberig pad. Je hoeft het niet eens te zijn met je cliënt, maar je mag je niet openlijk distantiëren van hem of haar. Het is onze taak om uit het hele dossier en de brij van ­gegevens punten te halen die in zijn of haar voordeel kunnen pleiten. En je zult ook aandacht moeten schenken aan belastende zaken. Je kunt niet alleen maar een rozengeur en maneschijn-verhaal houden over bijvoorbeeld een heftige verkrachting.’

Torenstra: ‘Volgens mij bevinden de advocatuur en de rechtspraak zich op het snijvlak van wat wij als samen­leving hebben bepaald van wat goed is. Daarom is het een perfect onderwerp voor scriptschrijvers.’
Spong: ‘Dat denk ik ook. De belangrijkste overeenkomst tussen straf­advocatuur en toneel is dat ze beide de dramatische kant van het leven laten zien. En de strafzaak is een populair genre, omdat men de advocaat heel vaak vereenzelvigt met zijn kwaadaardige cliënt. Ze zien de cliënt als het kwaad en de advocaat ook, want die praat recht wat krom is. En ik denk dat misdaad fascineert, omdat het de duistere kant van de ziel, waar iedereen mee te maken heeft, blootlegt.’

Torenstra: ‘Dat komt ook weer heel dicht bij theater. Men gaat naar het theater om te zien dat Piet zijn vader vermoordt of dat Sien het met haar buurman doet. Men wil emoties herkennen en zich hieraan spiegelen.’
Spong: ‘Klopt. Toneel, opera, pleiten in de rechtszaal. Het is allemaal gebaseerd op een paar elementaire menselijke zwakheden. Jaloezie, hebzucht, doodsdrift en levensdrift. Ingrediënten van het leven, maar die ook een hele hoop dingen kapot kunnen maken. En de grens tussen goed en kwaad is vaak heel vloeiend.’

Torenstra: ‘Word je weleens raar aangekeken, omdat je iemand verdedigt die verdacht wordt van bijvoorbeeld moord?’
Spong: ‘Zeker. Daar heb je die advocaat weer die met een vormfout een monster van een cliënt vrij krijgt. Die discussie speelt altijd. Maar dat is echt een misvatting.’

Torenstra: ‘Willen mensen dat graag? Dat ze lekker boos op de straf­advocaat en het systeem kunnen zijn?’
Spong: ‘Ja, maar daar speelt hypocrisie natuurlijk ook een rol. Zodra ze zelf in de puree zitten, weten ze niet hoe snel ze mij moeten vinden voor het zoeken naar een vormfout.’

Torenstra: ‘Ben je daar naarmate je ouder werd ook geprikkelder van geworden? Ik kan me voorstellen dat je je aan het begin een soort ridder te paard voelde en dat je dacht: ik ga mensen helpen hun recht te krijgen?’
Spong: ‘Helaas, ik moet je teleurstellen. Ik ben gewoon begonnen en wilde het zo goed mogelijk doen. Ik word weleens moe van dat eeuwen­oude misverstand van: hoe kunt u nu iemand verdedigen waarvan u weet dat hij schuldig is? Maar het is een onuitroeibaar misverstand en ik probeer dat steeds zo helder ­mogelijk recht te zetten. Daarvoor moet je bedreven en bevlogen zijn.’

Torenstra: ‘Het is dus echt liefde voor de rechtspraak.’
Spong: ‘Ja, en voor het vak. Maar ik denk dat een acteur dit ook moet hebben. Je moet een behoorlijke ­dosis inlevingsvermogen hebben.’

Torenstra: ‘En je moet niet te veel oordelen. Ook als je een moordenaar speelt moet je zo onbevangen mogelijk naar je personage kijken. Maar het blijft me fascineren dat er zoveel strafpleiters zijn die bevlogen zijn, terwijl de samenleving denkt dat strafpleiters de mazen van de wet alleen maar oprekken om allerlei mensen vrij te laten rondlopen.’
Spong: ‘Dat snap ik. Van oudsher worden wij gezien als doortrapte roofvogels die het alleen maar voor het geld doen. Los van elk geweten op zeer sluwe wijze mensen vrijpleiten.’

Torenstra: ‘Dat klinkt wel een beetje rock ’n roll.’
Spong: ‘Zeker, maar op de een of ­andere manier is die opvatting er toch ingeslepen, ook al berust die niet op de realiteit.’

Torenstra: ‘Heeft dat niet vooral te maken met onkunde van de bevolking? Dat men dus eigenlijk niet goed begrijpt hoe het systeem van de rechtspraak werkt?’
Spong: ‘Ik heb soms sterk het gevoel dat het selectieve verontwaardiging is. Elke keer als ik mensen hier krijg als cliënt dan weten ze diep in hun hart best wat er globaal onder een eerlijk proces wordt verstaan. Ze maken bijvoorbeeld allemaal aanspraak op het horen van getuigen. Kijk naar Wilders. Ze willen allemaal een onbevangen strafrechter. Ze eisen allemaal dat een advocaat vol voor ze gaat. Dat zijn al een paar ingrediënten van een ­eerlijk proces die iedereen kent. En op het moment dat wij iets doen voor een eerlijk proces, in een situatie die hen niet welgevallig is, heb je de poppen aan het dansen. Dat is een heel merkwaardig fenomeen.’

Torenstra: ‘Heb je weleens angst gehad om op het scherp van de snede te opereren?’
Spong: ‘Nee, je moet zeggen wat je te zeggen hebt.’

Torenstra: ‘Is er nooit een zaak geweest waarvan je dacht: dat gaat me echt te ver?’
Spong: ‘Nee, ik heb zaken gehad waarvan ik vond dat het wel heel erg ver ging en waarbij ik een gezonde dosis aversie ontwikkelde tegen de cliënt.’

Torenstra: ‘Kun je een voorbeeld noemen?’
Spong: ‘Toen ik oorlogsmisdadiger Pieter Menten verdedigde en ik hem opzocht in de gevangenis moest ik hem een hand geven. Op dat moment dacht ik: ik geef iemand een hand die wel een heel bebloede hand heeft.’

Torenstra: ‘Toch is de liefde voor het vak voor jou altijd groter dan de weerzin over pervers menselijk gedrag. Daar zit de kern van waarom veel mensen er niet bij kunnen. Ons wordt geleerd dat je een soort intuïtieve “ja of nee” moet hebben tegen pervers menselijk gedrag.’
Spong: ‘De liefde gaat inderdaad ver. Ik moest op een gegeven moment een echtpaar bijstaan dat beschuldigd werd van doodslag van hun eigen baby. Die baby hebben ze laten verhongeren in het wiegje, een afschuwelijke dood. Dat ging mij door merg en been, maar ik heb ze wel bijgestaan en ze hebben een relatief lichte straf gekregen ook.’

Torenstra: ‘Is dat dan een bijna autistische kant aan een strafpleiter?’
Spong: ‘Je moet, ter wille van het eerlijke proces, je weerzin over een bepaalde zaak en het onrecht dat is gebeurd, overwinnen.’

Torenstra: ‘Is dat een lekker gevoel als je dat kunt?’
Spong: ‘Lekker wil ik niet zeggen, maar het geeft wel een professioneel voldaan gevoel als je dat kunt.’

Torenstra: ‘Het is bijna zenboeddhisme.’
Spong: ‘Daar weet ik weinig van, maar strafpleiters kunnen dat. Mensen begrijpen dat niet omdat men een zeer primitief idee over het weerbarstige begrip “schuld” heeft. In schuld zit een heel belangrijk element van verwijtbaarheid. En wij zijn ervoor om, hoe weerzinwekkend het feit en de dader ook zijn, alle facetten die dat schuld­begrip kunnen inkleuren voor het voetlicht te brengen.’

Torenstra: ‘Het is simplistisch als je alleen maar denkt in termen van een goed mens en een slecht mens. Daar gaat Advocaat van de duivel ook over. Men moet begrijpen dat het leven organisch is. Is dat ook geen kwestie van opvoeding? Moet er niet meer onder­wezen worden over begrippen als schuld en laakbaarheid?’
Spong: ‘Een beetje rechtskennis zou heel goed zijn, maar je slaat hiermee de spijker op de kop. Dat ik zo denk, heeft zeker met mijn opvoeding te maken. Ik ben opgegroeid in een psychiatrische inrichting waar mijn vader psychiater en directeur was. Ik had dus dagelijks zeer ernstig psychiatrisch patiënten om mij heen.’

Torenstra (lachend): ‘Wat een idyllische jeugd.’
Spong: ‘In elk geval een typische jeugd. Maar ik heb ervan geleerd dat het verschil tussen de gestoorde en de niet-gestoorde mens minder groot is dan de buitenwacht denkt en hoopt. Er lopen soms meer gekken buiten dan binnen rond. Dat heeft mij zeker beïnvloed in dat schuldbegrip. Je leert relativeren op heel jeugdige leeftijd. En als strafpleiter krijg je toch vaak te maken met gestoorde cliënten. Het percentage pathologische leugenaars is in onze cliëntenkring vrij hoog vertegenwoordigd.’

Torenstra: ‘Onderschrijf je de mening van John Milton (de duivelse advocaat in het stuk) dat het geweten niet bestaat?’
Spong: ‘Nee, het geweten bestaat wel, maar wij moeten dat soms even uitschakelen. Als je je te veel door je geweten laat leiden, loop je het ­gevaar dat je een mindere verdediging kunt voeren. Daar zijn de cliënt en de rechtsstaat niet bij gebaat en daar is het vak mee geschaad.’

Torenstra: ‘Staat Advocaat van de duivel ver van de werkelijkheid?’
Spong: ‘Deels. De zucht om te winnen hebben we allemaal. Het enige is dat winnen niet alleen te vertalen is in termen van veroordeling en vrijspraak. Het kan ook betekenen dat je een aanmerkelijke strafvermindering krijgt bijvoorbeeld. In het stuk gaat de zucht om te winnen heel ver. Alles is daaraan ondergeschikt. Dat heb ik niet. Ik kan me oprecht opwinden over zaken. Bijvoorbeeld over het referendum over het associatieverdrag: het is illegaal dan wel crimineel. De tekst van artikel 98 van de Wet op het raadgevend referendum luidt: “degene die iemand onder valse voorwendselen beweegt om een verzoek in te dienen of een ondersteuningsverklaring af te leggen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie. In NRC van 31 maart heeft de voorzitter van het burgercomité EU, initiatiefnemer van het referendum, gezegd dat “Oekraïne hen niets kan schelen”. De oprichters hebben slechts één doel: “de Europese Unie kapotmaken, of Nederland uit de EU drijven, een Nexit dus.” Dit is duidelijk een vals voorwendsel. Volgens de Van Dale is dit een schijnreden en in de rechtspraak betekent het een bedrieglijke handeling die geschikt is om een normaal mens in een valse waan te brengen. Misleiding dus. Dat is hier gebeurd en dat is een misdrijf. Ik vind dat ik, door de initiatiefnemers van het referendum te ontmaskeren, een hoogst morele daad heb verricht. Meerdere partijen hebben zich bij mij gemeld en er komt dan ook zeker een aangifte. Ik heb van alle kanten steunbetuigingen gekregen. Maar zeg eens, wat heb jij eigenlijk van de voorstelling en van mij geleerd?’

Torenstra: ‘Dat de advocatuur een slechte pr-machine heeft. Je leest voornamelijk in kranten dat “Holleeders” vrij rond mogen lopen en bedrijven te weinig belasting betalen. Advocaten moeten dus wel heel gewiekst zijn, zou je denken. Maar er zit veel meer achter. Van jou heb ik geleerd stoïcijns te zijn zonder verlies van gevoel. Dat is een bijzondere kwaliteit.’


Gerard Spong

Geboren: Paramaribo, 69 jaar
Studie: politicologie en rechten, Universiteit van Amsterdam
Loopbaan: 1973-1976 advocaat in Paramaribo, 1976-2000 Wladimiroff & Spong Advocaten, 2000-heden Spong Advocaten, daarnaast zeven jaar plaatsvervangend rechter geweest
Boek op nachtkastje: op dit moment
Mandarijnen op zwavelzuur van W.F. Hermans
Ontspanning: spinningles, een wandeling in het Beatrixpark met mijn yorkshireterriër Rex of tijdens een autoritje
Levensmotto: als ik dat al heb, ik twijfel daar sterk aan, is het: werk hard, wees eerlijk en je bent op aarde om te zondigen
Inspirator: de inmiddels overleden A.L. Melai en J. Leijten, de bundel Polariteit en tegenspraak van Melai is een must voor iedere strafrechtadvocaat en een strafrechter zou er overigens ook wel zijn voordeel mee kunnen doen

Waldemar Torenstra
Geboren: Amsterdam, 42 jaar
Studie: Toneelschool Amsterdam, Theatervormingsklas, Economie,
Universiteit van Amsterdam
Loopbaan: sinds 1996 in verschillende films, tv-series en toneelstukken waaronder vier seizoenen Divorce (RTL 4), twee seizoenen Vechtershart (BNN) en Advocaat van de duivel
Boek op nachtkastje: Echte mannen vechten van Jonathan Gottschall, ter voorbereiding op de tv-serie Vechtershart 2
Ontspanning: kitesurfen, met lekker weer en harde wind en een biertje na afloop
Motto: daar doe ik niet aan
Inspirator: het leven en veel goede acteurs

Advertentie