Dat advocaten voor de rechter niet zomaar een beroep mogen doen op onderlinge correspondentie: daar willen sommige advocaten vanaf. Maar vooralsnog zijn gedragsregels 12 en 13 springlevend, en kom je er door te goochelen met hoedanigheden niet vanaf.
Mr. X had twee kantoorgenoten die optraden als curatoren in een faillissement. Ze vroegen mr. X of hij namens hen een vordering wilde innen. Mr. X onderhandelde met de advocaat van de wederpartij. Hij ondertekende de correspondentie ‘namens curatoren’. Maar tot betaling kwam het niet. Het werd een procedure, en daarin trad mr. X voor de curatoren op als advocaat. Hij beriep zich op de correspondentie waarin hij ‘namens curatoren’ een deal had gesloten over betaling. Zonder overleg, en zonder instemming van de wederpartij.
Volgens mr. X was dat niet in strijd met gedragsregels 12 en 13, omdat hij zich tijdens de onderhandelingen met de curatoren had vereenzelvigd. Volgens hem gold het tuchtrecht dan niet. Maar van die redenering maakt het Hof van Discipline gehakt.
Het tuchtrecht geldt ook als je in een andere hoedanigheid optreedt. Het gaat er dan om of je gedrag het vertrouwen in de advocatuur schaadt. De rol van curator kent eigen normen, en gedragsregels 12 en 13 zijn dan niet zonder meer van toepassing. Maar je mag niet nu weer eens de rol van advocaat, en dan weer die van curator benadrukken om zo onder die regels uit te komen.
Als mr. X echt alleen maar ‘namens curatoren’ en dus niet als advocaat had willen onderhandelen, had hij dat tijdig en ondubbelzinnig duidelijk moeten maken. En dan had hij ook niet met zijn advocatenvisitekaartje, briefpapier en ‘geachte confrère’ bij de wederpartij moeten aankomen. Mr. X kreeg een berisping.
Trudeke Sillevis Smitt