Mr. X had een mooie troef in handen: een brief van een geriater aan een huisarts waarin stond dat de wederpartij al sinds 2010 aan het dementeren was. Hij legde hem over in kort geding, en bingo! Wederpartij niet ontvankelijk, want niet in staat zonder mentor of bewindvoerder als partij op te treden. Maar mocht mr. X die brief wel overleggen?
De advocaat van de geriatrische patiënte vond van niet. Hij verwees naar een uitspraak van de Amsterdamse raad van discipline, waarin een advocaat in een familiezaak een medisch rapport had overgelegd over de psychische toestand van de vader. De tuchtrechter had daarover gezegd dat de advocaat een eigen verantwoordelijkheid had en een eigen afweging had moeten maken bij het overleggen van zo’n geheim medisch stuk. Dat stuk was niet noodzakelijk, gedateerd en bovendien moest mr. X als familierechtadvocaat de-escalerend optreden – een waarschuwing was haar deel.
Maar in de zaak van de demente cliënte loopt het anders. Zelfs als er iets is aan te merken op de manier waarop een bewijsstuk is verkregen, dan betekent dat nog niet dat je als advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt door dit stuk in een civiele procedure over te leggen, zegt de Haagse raad. De rechter in de zaak beoordeelt of een bewijsstuk toelaatbaar is, en die kijkt daarbij hoe erg de inbreuk op het recht van de ene partij is, en hoe groot het belang van de ander om het toch te laten zien. Een advocaat doet er niet snel fout aan zo’n stuk in het geding te brengen. Er waren hier geen bijzondere omstandigheden en de cliënt van mr. X had een redelijk belang.
Dus helaas voor mr. Y: de zaak was kaput, en zijn klacht ook. Maar hij kan nog in appel.