Artikel 1019h Rv verplicht tot een ruime proceskostenveroordeling van de verliezende partij in IE-zaken. Maar hoe komt de in het gelijk gestelde partij aan deze vergoeding?
Door Caspar Janssens
Bijna tien jaar geleden trad artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in werking. Dit artikel werd in het Rv ingevoegd ter implementatie van artikel 14 van Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (ook wel: de ‘Handhavingsrichtlijn’). Deze richtlijn beoogt een adequate en geharmoniseerde bescherming te bieden voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. Sindsdien kunnen in IE-zaken desgevorderd de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.
Veroordeling van de wederpartij ex artikel 1019h Rv dient expliciet in de dagvaarding of bij antwoord te worden gevorderd. Is dat gebeurd, dan kunnen in beginsel niet alleen deurwaarderskosten, griffierechten en de daadwerkelijke advocaatkosten worden toegewezen, maar bijvoorbeeld ook de kosten van deskundigen of gemachtigden op het gebied van octrooi-, merken- en modellenrecht. Zelfs reis- en verblijfkosten van advocaten en de kosten van een bedrijfsrecherchebureau dat werd ingeschakeld om een inbreukmaker te achterhalen, zijn door de rechter toegewezen. Voorwaarde voor toewijzing is dat de kosten redelijk en evenredig dienen te zijn. In de praktijk lijken de grenzen voor toewijzing van de volledige proceskosten grote overeenkomsten te vertonen met de dubbele-redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. De mate van inbreuk is niet relevant bij de bepaling van de hoogte van de toe te wijzen proceskosten, maar in voorkomend geval kan toewijzing van de volledige kosten in strijd met de billijkheid zijn.
Bij de parlementaire behandeling van artikel 1019h Rv is opgemerkt dat het artikel verplicht tot een ruime proceskostenveroordeling van de verliezende partij. De rechtspraak paste artikel 1019h Rv aanvankelijk strikt toe en veroordeelde de verliezende partij soms tot betaling van enorme proceskosten. Na kritiek op die handelwijze lijkt de rechtspraak op haar schreden terug te keren en zijn indicatietarieven voor rechtbanken, hoven en Hoge Raad opgesteld. Deze indicatietarieven zijn bedoeld om de redelijkheid van de gevorderde proceskosten in IE-zaken te beoordelen. Ook geven ze procespartijen een handvat om het proceskostenrisico in te schatten. Zeer recent heeft het Hof van Justitie op prejudiciële vragen geantwoord dat een systeem van forfaitaire tarieven voor vergoeding van de kosten voor de bijstand van een advocaat niet in strijd is met artikel 14 Handhavingsrichtlijn, mits die tarieven ‘waarborgen dat de kosten die de verliezende partij moet dragen, redelijk zijn, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan’. Forfaitaire tarieven dienen echter een significant en passend deel van de redelijke kosten te omvatten (HvJ EU 28 juli 2016, C-57/15, ECLI:EU:C:2016:611).
De indicatietarieven zien alleen op de werkzaamheden van de advocaat, inclusief de eventuele buitengerechtelijke advocaatkosten. Kosten van deskundigen, verschotten, griffierechten en btw vallen dus buiten de indicatietarieven. Zoals de term al aangeeft, kan van de indicatietarieven worden afgeweken indien de werkelijk gemaakte kosten hoger zijn en die hogere kosten redelijk zijn. Indien een vordering tot betaling van een hoger bedrag dan de indicatietarieven wordt betwist, worden hoge eisen gesteld aan de onderbouwing van die kosten.
Doorgaans dient de proceskostenopgave tegelijkertijd met de laatste producties te worden overgelegd. Tot 24 uur voor de zitting kan het kostenoverzicht nog worden aangevuld met kosten die sinds de laatste opgave zijn opgekomen. De opgave dient inzicht te geven in het uurtarief van de betrokken medewerkers en een overzicht te bevatten welke tijd door wie waaraan is besteed. Ook eventuele verschotten dienen te worden gespecificeerd.
In de praktijk maken partijen echter vaak afspraken over de hoogte van de proceskosten. De rechter volgt partijen doorgaans in die afspraak, zodat dit een goede garantie lijkt om echt zekerheid over de proceskosten te verkrijgen. Ook hier geldt dus: een regeling in der minne verdient vaak de voorkeur boven een proces.
Caspar Janssens is cassatieadvocaat bij Kneppelhout & Korthals Advocaten N.V. in Rotterdam.
Dit artikel is verschenen in het Advocatenblad van oktober 2016. De hele editie is hier te lezen.