Mr. X deed in 2002 een echtscheiding voor een mevrouw. Vier jaar later kreeg ze een zoon. Bij de geboorteaangifte bleek dat mr. X was vergeten de echtscheiding in te schrijven: mevrouw was nog steeds getrouwd! De hele procedure moest opnieuw, maar dat deed mr. X natuurlijk zonder morren. Eind 2006 stuurde mevrouw hem de akte van berusting. Alleen nog een kwestie van inschrijven dus…
In 2014 kreeg mevrouw een deurwaarder langs. Of ze even wilde betalen voor de huurschuld van haar man. En de Belastingdienst stuurde een brief dat ze niet voor alleenstaandeouderkorting in aanmerking kwam: ze was immers nog getrouwd? Mr. X beloofde beterschap. Maar in november 2015 kreeg mevrouw een brief of ze akkoord ging met onderbewindstelling van haar geliefde echtgenoot…
Toen stapte mevrouw maar eens naar de deken.
Drie keer de fout in én geen afdoende oplossing bieden: volgens de deken was mr. X ernstig te kort geschoten. Dat vond mr. X zelf ook. Maar de eerste fout dateerde uit 2002 – was de deken niet veel te laat met zijn bezwaar daarover? Sinds 2015 kent de wet een harde verjaringstermijn. Mevrouw zelf was om die reden met haar klacht over 2002 niet-ontvankelijk.
De Bossche tuchtrechter zegt hetzelfde als eerder de Amsterdamse in de Korvinus-zaak: de deken heeft net als andere klagers drie jaar vanaf het moment dat hij van het foute handelen weet of redelijkerwijs kan weten. Maar omdat het heel lang kan duren voordat de deken iets te weten komt, kán het dekenbezwaar onder omstandigheden niet-ontvankelijk zijn, ook al loopt zijn bezwaartermijn nog. Dat is een kwestie van afwegen van het belang van de advocaat bij rechtszekerheid en het maatschappelijk belang. En die afweging valt in deze zaak uit in het nadeel van mr. X.
Mr. X kreeg een berisping. hij kan nog in appel, en voor ons zou het leuk zijn als hij dat deed: dan kan dat deken-verjaringscriterium ook in hoogste instantie kan worden getoetst. Maar of het ook goed zou zijn voor mr. X…
Trudeke Sillevis Smitt