Burgers ervaren het als zeer onrechtvaardig dat zij hun rechten verliezen tegen verkeersboetes in beroep te gaan na de geringste termijnoverschrijding. Dat terwijl aan ruime overschrijdingen door de overheid geen enkele consequentie is verbonden. Dat schrijft de Nationale ombudsman Reinier van Zutphen in een rapport.
In zijn rapport over de behandelingsduur van beroep tegen verkeersboetes en van verzetschriften tegen strafbeschikkingen schrijft Nationale ombudsman Reinier van Zutphen: ‘Het getuigt niet van besef van wat een normering voor de overheid betekent en wat het effect is op de burger van het schenden van de wettelijke norm.’
In 2014 concludeerde de Nationale Ombudsman al dat het overschrijden van de doorzendtermijn een structureel probleem is. In vergelijking met drie jaar terug zijn er wel verbeteringen, maar zijn deze nog onvoldoende, volgens Van Zutphen.
Na een bekeuring voor een verkeersovertreding, kan iemand hiertegen administratief beroep instellen bij de officier van justitie. Als de burger geen gelijk krijgt, kan hij binnen zes weken in beroep gaan bij de rechtbank. De Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) ontvangt de beroepschriften en stuurt ze door naar de rechtbank. In 2015 ontving het CVOM ongveer 50.000 beroepschriften, en deed er gemiddeld 177 dagen over om ze door te sturen, terwijl de wet een termijn van 42 dagen voorschrijft. Deze termijnoverschrijding is volgens de Nationale ombudsman ‘onaanvaardbaar hoog’. ‘De minister van Veiligheid en Justitie en het Openbaar Ministerie zien onvoldoende de noodzaak om zich aan wettelijke doorzendtermijn te houden,’ schrijft Van Zutphen.
De behandelingsduur van verzetschriften nadat zij een strafbeschikking hebben gekregen voor bijvoorbeeld rijden onder invloed, winkeldiefstal of bedreiging is ook veel te lang volgens de ombudsman.