Ferdinand Johan Wilhelm Christiaan Karel Emil Bordewijk werd op 10 oktober 1884 in Amsterdam geboren. Eenmaal volwassen zou hij in 1919 zijn zes voornamen bij rechterlijke beschikking laten wijzigen in ‘Ferdinand’, om als literator bekend te worden onder de naam ‘F. Bordewijk’.
De jonge Bordewijk bracht zijn jeugd door in Den Haag. Hij doorliep daar het gymnasium en studeerde vervolgens rechten in Leiden. Die studie sloot hij op 3 mei 1912 af door op dertig stellingen te promoveren. In 1913 werd hij in Rotterdam als advocaat beëdigd en na een aantal jaren op een Rotterdams advocatenkantoor begon hij in 1919 een zelfstandige praktijk in Schiedam. Datzelfde jaar debuteerde Bordewijk, die drie jaar eerder onder het pseudoniem Ton Ven zonder veel succes al een dichtbundel had gepubliceerd, met de novellebundel Fantastische vertellingen. Er zou een omvangrijk en gewaardeerd literair oeuvre volgen, hoewel Bordewijk het schrijven vooral beschouwde als een tijdverdrijf naast zijn advocatenpraktijk.
De thematiek van zijn professionele bestaan keerde ook terug in een deel van zijn literaire composities. Het gebouw van de Rotterdamse handelsschool, waar Bordewijk van 1919 tot 1920 tevens docent handelsrecht was, fungeerde als decor voor de roman Bint uit 1934. In de Bildungsroman Karakter, verschenen in 1938, slaagt hoofdpersoon Jacob Katadreuffe erin zich dankzij zijn wilskracht en doorzettingsvermogen en ondanks de hevige tegenwerking van zijn vader, de deurwaarder Dreverhaven, op te werken tot een succesvol advocaat op het kantoor van mr. Stroomkoning. In deze roman verwerkte Bordewijk zijn ervaringen die hij als junior in de Rotterdamse rechtspraktijk had opgedaan.
Meer nog liet Bordewijk zijn licht schijnen over de advocatuurlijke praktijk in ‘Geachte confrère’. Deze verzameling fictieve brieven verscheen in 1956 met de ondertitel ‘splendeurs en misères van het beroep van advocaat’. Bordewijk snijdt er onder meer een aantal beroepsethische kwesties aan, waaronder de vraag of de advocaat van de wederpartij gewaarschuwd moet worden als hij dreigt een termijn te laten verstrijken.
Bordewijk heeft zelf aangegeven dat zijn beroep ook van invloed is geweest op zijn literaire stijl. Bordewijk leefde en werkte in het interbellum, een periode gekenmerkt door maatschappelijke en economische onzekerheid, industrialisering en moderniteit, waarin ook de kunst zakelijker werd benaderd. Bordewijk bediende zich van vooral korte en bondige zinnen zonder al te veel franje en was dan ook een van de exponenten van de ‘Nieuwe Zakelijkheid’.
Gedurende de oorlogsjaren maakten Bordewijk en zijn echtgenote, de componiste Johanna Roepman (1892-1971) deel uit van het kunstenaarsverzet. Onder het pseudoniem Emile Mandeau publiceerde hij bij de ondergrondse uitgeverij De Bezige Bij de novellebundel Verbande Erven. Aan het einde van de oorlog werd het huis van de familie Bordewijk in Bezuidenhout tijdens een bombardement getroffen, waarbij Bordewijks bibliotheek verloren ging.
Ook na de oorlog bleef Bordewijk met succes actief als literator. In 1953 ontving hij de P.C. Hooft-prijs voor De Doopvont en Studiën in volksstructuur. Vier jaar later volgde de Constantijn Huygens-prijs voor zijn gehele oeuvre. Tot zijn dood zou Bordewijk (‘ik ben eerst advocaat, dan schrijver’) de praktijk blijven uitoefenen. Hij overleed op 28 april 1965 in Den Haag.
Dit artikel is verschenen in het Advocatenblad van januari 2017. De hele editie is hier te lezen.