Gewezen verdachten in strafzaken kunnen in aanmerking komen voor schadevergoeding als ze ten onrechte vast hebben gezeten. Voor de hoogte van de schadevergoeding gelden standaardregels. Desondanks is het vaak vrij eenvoudig een hogere vergoeding te verkrijgen, stellen Mirthe Docter en Mirjam Ekkart.

Door: Mirthe Docter & Mirjam Ekkart
Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechter, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.’Veel strafrechtadvocaten kunnen deze zin van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dromen en laten met regelmaat verzoekschriften de deur uitvliegen om de schade van hun cliënten vergoed te krijgen. De meeste advocaten zullen dan ook bekend zijn met het bestaan van de forfaitaire bedragen die zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en die uitgebreide onderbouwing omtrent de hoogte van de door de verzoeker geleden immateriële schade – in de meeste gevallen – onnodig maken. [1]In veel verzoekschriften wordt dan ook slechts verzocht om een dergelijke forfaitaire vergoeding. Toch moet niet uit het oog worden verloren dat er ook gevallen zijn waar het goed mogelijk is om een hoger bedrag te verzoeken. Die mogelijkheid is vergroot door een – naar het zich doet voorkomen vrij onbekende – beslissing van het Gerechtshof Den Haag van 18 december 2014. [2]

Waar voorheen een groot deel van de rechtscolleges het erover eens was dat de forfaitaire bedragen in beginsel zowel een materieel als een immaterieel component bevatte, oordeelde het Gerechtshof Den Haag dat de LOVS-bedragen slechts zien op vergoeding van immateriële schade. Dit betekent dat een gewezen verdachte, naast vergoeding voor geleden immateriële schade op basis van de forfaitaire vergoedingsmaatstaven, tevens in aanmerking komt voor vergoeding van de als gevolg van het ondergane voorarrest werkelijk geleden materiële schade zoals inkomstenderving. [3]

Dit artikel heeft tot doel om de strafrechtadvocatuur te wijzen op de mogelijkheden die deze beslissing schept en om enkele handvatten te bieden voor een succesvol verzoek voor vergoeding van zowel immateriële als materiële schade op grond van artikel 89 Sv.

Artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering in vogelvlucht
Er kan slechts om schadevergoeding worden gevraagd nadat een zaak is beëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel. [4] In artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat toekenning plaatsheeft indien en voor zover daartoe gronden van billijkheid aanwezig zijn. [5] De gewezen verdachte komt in aanmerking voor een vergoeding van zowel zijn materiële als immateriële schade, zolang er maar causaal verband is met het voorarrest. Schade ten gevolge van de verdenking of de strafrechtelijke vervolging komt dan ook niet voor vergoeding op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking. [6]

Zoals uit het voorgaande blijkt, is de immateriële schadevergoeding gestandaardiseerd, hetgeen de gewezen verdachte tot op zekere hoogte vrijstelt van onderbouwing van de immateriële schade die hij heeft geleden (tenzij om een hogere vergoeding wordt verzocht). Dit geldt echter niet voor de materiële schade die hij geleden heeft; daarvoor is wel een deugdelijke onderbouwing vereist.

Beslissing Gerechtshof Den Haag
In zijn beslissing van 18 december 2014 heeft het Gerechtshof Den Haag zich in hoger beroep gebogen over een verzoek ex artikel 89 Sv, waarin zowel de forfaitaire bedragen voor de immateriële schade als een vergoeding voor de materiële schade in de vorm van inkomstenderving was verzocht.

Het hof oordeelt dat de forfaitaire bedragen enkel zien op immateriële schade. Hiertoe overweegt het hof ten eerste dat de forfaitaire bedragen hun oorsprong lijken te vinden in de bedragen die destijds zijn voorgesteld door de werkgroep materieel strafrecht van de NVvR in de ‘Nota inzake de toepassing van de voorlopige hechtenis c.a.’ (Trema 1990, p. 267-268). Die bedragen zien nadrukkelijk enkel op de vergoeding van gederfde levensvreugde en materiële schade, die volgens de werkgroep volledig voor vergoeding in aanmerking komt, is daar niet bij betrokken.

Ter verdere ondersteuning van de overtuiging dat de forfaitaire bedragen slechts zien op immateriële schade overweegt het hof dat (civiele) schadevergoedingsacties in zijn algemeenheid worden beheerst door twee principes, te weten dat er volledige vergoeding plaatsvindt van werkelijk geleden vermogensschade en dat de vermogenswaarde concreet wordt berekend. In dat systeem past niet dat in de forfaitaire bedragen een materieel component besloten ligt, aangezien vermogensschade per geval zal verschillen en ook per geval (veelal) nauwkeurig kan worden berekend.

Tot slot overweegt het hof dat artikel 89 Sv voorschrijft dat een verzoeker, als erfgenaam van de gewezen verdachte, geen recht kan doen gelden op vergoeding van de door de gewezen verdachte geleden immateriële schade door ondergaan voorarrest. Indien de forfaitaire bedragen zowel een materieel als een immaterieel component zouden bevatten, dan zou dit met zich brengen dat in zo’n geval het immateriële component uit het bedrag zou moeten worden gefilterd. Dit zou een onmogelijke taak zijn, aangezien het LOVS geen uitsluitsel geeft over de verhouding tussen de twee componenten en de gewezen verdachte zelf niet meer in staat is om te verklaren over de mate waarin hij de gederfde levensvreugde heeft ervaren.

Het hof oordeelt dat verzoeker naast een forfaitair bedrag voor zijn geleden immateriële schade vergoeding toekomt voor zijn daadwerkelijk geleden materiële schade en gaat over tot het berekenen van de gederfde inkomsten.

Hoe onderbouw je een schadevergoedingsverzoek deugdelijk?
De beslissing van het hof is helder; een gewezen verdachte kan een forfaitaire vergoeding toekomen voor geleden immateriële schade en daarnaast een vergoeding voor materiële schade. Voor beide vormen geldt dat een deugdelijke onderbouwing vereist is en sommige rechtscolleges kijken zeer kritisch naar deze onderbouwing.

Allereerst dient in het verzoekschrift te zijn uiteengezet dat de strafzaak van de verzoeker is geëindigd, bij voorkeur door bijvoorbeeld het vonnis en de datum met de datum van onherroepelijk worden dan wel de sepotbeslissing als bijlage te voegen teneinde onduidelijkheid hierover te voorkomen. De tweede stap is om te bepleiten waarom er gronden van billijkheid zijn om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen. Daarbij dient in het achterhoofd te worden gehouden dat billijkheid een subjectief begrip is, waardoor de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is zeer afhankelijk kan zijn van de betreffende rechter die zich over de zaak buigt. Uit de jurisprudentie blijkt onder meer dat de proceshouding van de verzoeker tijdens het strafrechtelijk onderzoek een rol kan spelen bij het oordeel of schadevergoeding billijk is, maar bijvoorbeeld ook de code die aan een sepot is toegekend. [7]

Vervolgens dient te worden aangegeven of wordt verzocht om vergoeding van materiële schade en/of immateriële schade en moet worden uiteengezet hoe deze schade in causaal verband staat met het ondergane voorarrest. Indien er enkel wordt verzocht om een forfaitair bedrag voor immateriële schade dan kan worden volstaan met een berekening van het aantal dagen voorarrest in relatie tot de LOVS-bedragen en de motivering dat verzoeker levensvreugde heeft gederfd door het ondergane voorarrest. Er zijn omstandigheden denkbaar waarin een hogere vergoeding van de immateriële schadevergoeding te onderbouwen is, bijvoorbeeld in het geval van een verdenking van het voorbereiden van een terroristische aanslag en daarmee gepaard gaande toepassing van zware dwangmiddelen, [8] psychische gevolgen door het voorarrest [9] of uitgebreide aandacht in de media. [10]

Indien schade primair het gevolg is van de gerezen verdenking of de strafvervolging dient te worden uiteengezet waarom er tevens causaal verband is met het ondergane voorarrest. Een nadere motivering is derhalve vereist indien er bovenop het forfaitaire bedrag wordt verzocht om vergoeding van immateriële schade en/of vergoeding van materiële schade. Bij materiële schade moet de gestelde hoogte van de schade – waar mogelijk – worden onderbouwd met stukken. De eerste schadepost waaraan kan worden gedacht, is inkomstenderving. Dit dient te worden onderbouwd met loonstroken en aanvullend door stukken die aantonen dat de verzoeker de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht zou moeten hebben gewerkt. [11]

Indien de verzoeker geen vaste werktijden heeft, dan wordt de onderbouwing lastiger maar dient eveneens in elk geval te worden aangetoond dat er de betreffende dag of de betreffende dagen gewerkt had zullen zijn en wat de inkomsten zouden zijn geweest. [12]

De kosten die een verzoeker bespaart doordat hij in voorarrest zit, worden overeenkomstig de norm van het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) in mindering gebracht. Indien je meent dat hiervan afgeweken zou moeten worden, dient dit expliciet te worden onderbouwd. Soms kunnen echter ook minder voor de hand liggende schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen. Zo werden de kosten voor een nieuw geboekte vakantie door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan verzoeker vergoed. Verzoeker was destijds aangehouden op Schiphol, en door zijn vrijheidsbeneming had hij zijn vlucht gemist. Ook zijn partner ging niet op vakantie. De kosten van deze vakantie werden niet gerestitueerd. De kosten voor de nieuwe vakantie voor hem en zijn partner kwamen op grond van redelijkheid voor vergoeding in aanmerking. [13]

Schroom dus niet om schadeposten op te voeren, zolang het rechtstreeks verband met het voorarrest aan te tonen is, kan het voor toekenning in aanmerking komen. Vergeet tot slot nooit om ook rekening te houden met de formele vereisten die aan een verzoek kleven, zoals de ondertekening door de verzoeker en de termijn van indiening. [14] Het zou zonde zijn als een goed onderbouwd verzoek door een dergelijke oorzaak alsnog in de prullenbak verdwijnt.

Conclusie
Artikel 89 Sv biedt een mooie mogelijkheid voor een verzoeker om schade ten gevolge van het voorarrest vergoed te krijgen. Het opstellen van een eenvoudig verzoekschrift waarin enkel wordt verzocht om een forfaitair bedrag voor immateriële schade is simpel. Met iets meer inspanning is het ook mogelijk om materiële schade vergoed te krijgen. Daarnaast kan in bepaalde gevallen een aanzienlijk hogere vergoeding van de immateriële schade worden toegekend, mits deugdelijk onderbouwd. Hoewel billijkheid een subjectief begrip blijft, is onderbouwing met woorden en stukken in dezen de mantra. Uiteraard is een actieve rol van de verzoeker bij de aanlevering van stukken vereist en leent niet elke zaak zich ervoor. Het kan een tijdrovende klus zijn en de vergoeding die voor dit werk op basis van artikel 591a Sv kan worden verzocht houdt niet over, maar oefening baart kunst! Tot slot nog een enkel advies: ook in de rechtspraak wordt nog geregeld geworsteld met de schadevergoeding ex artikel 89 Sv, dus verwijzingen (met vindplaatsen) naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad (voor zover aanwezig), gerechtshoven en het gerecht waar het verzoek wordt ingediend, kunnen nooit kwaad. Dit vergroot ook de kans op succes in het geval van hoger beroep.

Dit artikel is verschenen in het Advocatenblad van januari 2017. De hele editie is hier te lezen.


[1] Die forfaitaire bedragen zijn thans 105 euro per dag doorgebracht op het politiebureau en 80 euro per dag die is doorgebracht in een huis van bewaring. Bij dit bedrag komt een toeslag van 25 euro. per dag dat het verblijf in het huis van bewaring gepaard ging met beperkingen of plaatsvond in een extra beveiligde inrichting (EBI). Het LOVS heeft hierbij bepaald dat bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, aansluiting dient te worden gezocht bij artikel 136 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.
[2] Gerechtshof Den Haag, 8 mei 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4159.
[3] Voor de leesbaarheid van het artikel zal telkens worden gesproken over voorarrest – te weten inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis – maar artikel 89 Sv ziet onder meer tevens op schade door klinische observatie en vrijheidsbeneming die is ondergaan in het buitenland in verband met een door Nederlandse autoriteiten gedaan verzoek om uitlevering.
[4] HR 14 november 1989, NJ 1990, 274 waarin de Hoge Raad oordeelde dat onder het begrip ‘zaak’ in ‘al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had’ moest worden verstaan.
[5] Zie ook D. Simons, Beknopte handleiding tot het Wetboek van Strafvordering, 7e druk, Haarlem 1925, p. 131. Memorie van toelichting, Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3.
[6] Zie bijvoorbeeld Rechtbank Noord-Holland 7 april 2015 waarin de rechtbank overweegt dat: ‘De gestelde schade dat verzoeker in zijn eer en goede naam dreigt te worden aangetast bij ontdekking van de verdenking is geen rechtstreeks gevolg van de detentie in mei {jaartal} maar van de verdenking.’ Het ging in die zaak om een eerdere strafzaak waarin verzoeker verdachte van een zedendelict was geweest. Bij zijn detentie voor het ‘nieuwe’ feit was hij bang voor de ontdekking daarvan, reden waarom hij een verdriedubbeling van de standaardvergoeding verzocht.
[7] Zie bijv. Gerechtshof Amsterdam, 26 maart 2010, NJ 2010, 221 en meer recent: Gerechtshof Amsterdam, 30 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5754. Verzoeker heeft zich tijdens de strafzaak op zijn zwijgrecht beroepen dan wel geen wezenlijk inhoudelijke verklaring afgelegd. Hiermee heeft hij een voortvarend onderzoek naar de voor hem belastende omstandigheden belemmerd waardoor het hof geen gronden van billijkheid ziet voor toekenning van een schadevergoeding. Zie ook Gerechtshof Amsterdam, 14 oktober 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4144.
[8] Zie bijvoorbeeld Rechtbank Rotterdam, 30 september 2005, ECLI:NL:RBROT:2005:AU3601 en Rechtbank Rotterdam, 7 november 2006, ECLI:NL:RBROT:2006:AZ4955.
[9] Rechtbank Rotterdam 16 oktober 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:7605.
[10] Zie bijvoorbeeld Rechtbank Zutphen, 13 juni 2008, ECLI:NL:RBZUT:2008:BD3913.
[11] In een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2015 wordt het belang van het aantonen van het inkomen nog eens benadrukt. Daar oordeelde de rechtbank dat verzoeker niet had onderbouwd dat zijn inkomen afhankelijk was van zijn fysieke aanwezigheid in het restaurant. In het geval van verlies van functie of de onmogelijkheid een bedrijf te hervatten, is een vergoeding ook denkbaar, zo blijkt uit een ouder voorbeeld dat men vindt in de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 8 november 1927.
[12] Het verlies van opdrachten, en daarmee inkomsten, na afloop van de aanhouding en inverzekeringstelling door de houding en het optreden van de officier van justitie in de media kwam niet voor vergoeding in aanmerking. ‘De procedure ex artikel 89 Sv is echter niet bedoeld voor kennelijke gevolgschade ten gevolge van de wijze van optreden van het Openbaar Ministerie in een bepaalde strafzaak.’
[13] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4297.
[14] Zie bijvoorbeeld Rechtbank Rotterdam, 16 oktober 2015, ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6860. Het verzoekschrift was slechts ondertekend door de advocaat van verzoeker en verzoeker was niet ter terechtzitting verschenen om dit gebrek te herstellen, met niet-ontvankelijkheid tot gevolg.

Advertentie