Het Hof van Discipline in Den Haag heeft een advocaat voor twee maanden geschorst. De advocaat heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, omdat hij in een procedure tegen de Belastingdienst bepaalde bankafschriften niet had ingebracht ondanks het uitdrukkelijk verzoek van cliënt.
De advocaat stond de cliënt bij in een zaak tegen de belastingdienst rondom Luxemburgse spaartegoeden. De cliënt besprak zijn zaak uitgebreid met de advocaat besproken en overhandigde daarbij een spreadsheet met het verloop van het deposito in Luxemburg. De echtgenote van de cliënt gaf vlak daarna nog tientallen dagafschriften van de op de Luxemburgse rekeningen gehouden tegoeden bij de advocaat op kantoor af, met het verzoek deze in het geding in te brengen. Bij het indienen van het verweerschrift bij het gerechtshof te Amsterdam overlegde de advocaat de kladnotities van de op de rekeningen staande tegoeden, maar niet de overhandigde dagafschriften.
De cliënt stelde de verweerder vervolgens aansprakelijk voor de door hem geleden schade (ca 65.000 euro) als gevolg van het niet overleggen van gegevens in de procedure bij het Gerechtshof Amsterdam. Hij beweert dat als de advocaat gehoor had gegeven aan zijn uitdrukkelijke verzoek om de onderliggende bankbescheiden tijdig in te brengen, deze zaak tot een einde was gekomen. ‘Ik wilde juist openheid van zaken geven door middel van de bankbescheiden en wilde niet procederen.’
De Raad van Discipline in Den Haag legde de advocaat de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar op. Het Hof heeft nu de maatregel van schorsing van twee maanden opgelegd, waarvan één maand niet ten uitvoer zal worden gelegd.