Het klinkt zwaar, faillissementsfraude, maar wat is een fraudeur? Een ordinaire oplichter of iemand die wanhopig probeert het hoofd boven water te houden?

‘Ik weet het niet meer’, zegt meneer K. ‘Zoveel spanning, en daar komt dit nog eens bij. Het enige dat je wilt, is uit die vreemde wereld stappen, en dat alles weer normaal wordt.’

Het is zijn laatste woord bij de politierechter in Alkmaar. Daar staan hij en zijn partner terecht voor de manier waarop ze het faillissement van hun keukenhandel hebben afgewikkeld. Op de tenlastelegging staan: goederen onttrokken aan de boedel en de administratie niet goed aanleveren bij de curator, ofwel bedrieglijke bankbreuk.

In mei 2012, toen de rechtbank het faillissement uitsprak, zat het bedrijf al een tijd in zwaar weer. Tijdens de crisis hadden veel keukenhandelaren het moeilijk, en daar bovenop kreeg meneer K. in 2011 ook nog eens een auto-ongeluk. De verdachten zagen nog kansen; er had zich een nieuwe zakenpartner aangediend. Maar de betaalachterstanden waren te groot, en op het moment dat de verhuurder van de bedrijfsruimte de sloten verwisselde en ze hun kantoor niet meer in konden, was dat het begin van het einde.

In het dossier staat wat de verdachten allemaal aan de boedel zouden hebben onttrokken om huis en haard te behouden: een chalet op een camping, een caravan in Kroatië, bedrijfsauto’s, een erfenis, de opbrengst van een op de valreep verkochte partij keukens en een levensverzekering.

Gedurende de zitting blijft daar steeds minder van over. Die caravan in Kroatië bijvoorbeeld. ‘Daar waren we al in jaren niet meer geweest’, zegt mevrouw J. ‘Zo’n oud ding, wat moet je daar nog mee, het was eigenlijk niet meer dan een opberghok.’

‘Het is natuurlijk wel gebruikelijk dat u zoiets opgeeft als u in staat van faillissement verkeert’, zegt de rechter.

En hoe zat het met die verkochte keukens? ‘We hadden een nieuwe zakenpartner die het met ons zag zitten’, zegt meneer K. ‘Maar dan moesten we de voorraad verkopen. Toen hebben we drie keukens verkocht aan particulieren en een aan een handelaar. Dat geld is teruggegaan in het bedrijf, daar hadden we ook een afspraak over met onze vorige vertegenwoordiger.’

Zo loopt de rechter alles af. De auto’s? Niet verdoezeld en uiteindelijk bij de curator terechtgekomen. De levensverzekering? Domweg vergeten. Het chalet? Eerst niet gemeld, maar later toch verkocht om de schulden af te wikkelen.

Wat overblijft, is de erfenis van 39.000 euro. Aan de ene kant is er een verklaring van een broer die zegt dat de twee dat bedrag bewust buiten de boedel wilden houden. Aan de andere kant is er het verhaal van mevrouw J., die zegt dat ze met haar broer al jaren geen contact meer heeft en dat ze een afspraak had met haar moeder dat het geld rechtstreeks naar de kleinkinderen zou gaan; een afspraak die nooit op papier is gezet.

‘Het is wel lastig dat u hier op zitting dingen vertelt die ik niet kan verifiëren’, zegt de rechter.

En dan is er nog het tweede feit: de curator heeft ook aangifte gedaan omdat hij, ondanks herhaald aandringen, de administratie niet kreeg. De computer waar de administratie op stond, is meegenomen door een opkoper en verkocht op de veiling. Nadat de opkoper het kantoor had leeggehaald, waren in de rommel enkel nog wat papieren terug te vinden. Een deel van de boekhouding lag bij de accountant van het stel, maar ook die was buiten bereik; de belastingadviseur wilde eerst geld zien, dan pas zouden ze hun stukken terugkrijgen.

‘Na het faillissement zijn we met een collega van de curator binnen geweest om alles op te nemen’, zegt mevrouw J. ‘Alle administratie stond keurig netjes op het bureau, samen met die computer. Toen hebben wij gezegd: “Daar staan alle spullen”.’

‘U had toch kunnen zeggen dat op die computer nog administratie stond?’, vraagt de rechter.

Dat had de curator zelf kunnen bedenken, vindt mevrouw J. ‘Elk bedrijf heeft toch administratie op de computer staan?’

‘Hebt u ooit hulp gehad bij de afwikkeling van het faillissement?, vraagt de rechter.

‘Achteraf was dat misschien wel beter geweest’, geeft meneer K. toe. ‘Maar we konden ons financieel niks permitteren.’

‘Het was pompen of verzuipen’, zegt mevrouw J.

‘Je dicht het ene gat met het andere, en dan gaat er wel eens geld naar een andere partij dan waar het eigenlijk hoort’, zegt meneer K.

De officier van justitie pelt de feiten in het strafdossier af. De caravan, het chalet, de levensverzekering, de verkochte keukens – de verdachten hebben dan misschien niet slim gehandeld, maar ze wil hen niet aanwrijven dat ze die bewust buiten de boedel hebben gehouden. Anders ligt dat voor de erfenis, vindt ze, daar hebben de verdachten de curator een rad voor ogen gedraaid.

Wat de administratie betreft: bedrieglijke bankbreuk betekent dat je de opzet had om schuldeisers te benadelen, en ook dat ziet de officier hier niet. Wat overblijft is eenvoudige bankbreuk. Ze eist 140 uur werkstraf voor beide verdachten. ‘Zij hebben het niet makkelijk, maar ze zien zichzelf wel heel erg als slachtoffer.’

De advocaat gaat een stap verder. Zij wil volledige vrijspraak. ‘Die erfenis, dat is natuurlijk een moeilijk punt. Mevrouw zegt dat ze een afspraak had met haar moeder, maar daarvan is geen officiële akte. Dan hebben we de verklaring van de broer, maar wat moeten we daarmee? Misschien is meneer wel bij de politie geïnformeerd dat er een faillissement in het spel is en is hij daarna gaan speculeren. Bovendien: die erfenis hoorde niet bij de boedel. Er was geen sprake van opzet, want mijn cliënten vonden dat het geld hen niet toekwam.’

Ook voor de bankbreuk vraagt ze vrijspraak. ‘Mijn cliënten’, zegt ze, ‘hebben alle stukken verstrekt die ze hadden en aangegeven waar wat stond. En om eenvoudige bankbreuk te bewijzen moeten er wel boeken bestaan.’

De politierechter gaat er niet in mee. Ze volgt de redenering van de officier van justitie, en ook de strafeis: twee maal 140 uur werkstraf.

Advertentie