Advocaat Ferdinand Grapperhaus maakt zich zorgen: de samenleving valt uit elkaar en we laten het gebeuren. Een groeiende groep blijft achter zonder werk of perspectief. Dat is strijdig met de beginselen van de rechtsstaat. Dat moeten óók advocaten zich aantrekken.
Door Tatiana Scheltema
In het Gooi is een crèche die verschillende tarieven hanteert. Voor het hogere tarief krijgt een kind meer aandacht en een biologische warme lunch. Kinderen van armere ouders worden kennelijk afgescheept met een fabrieksboterhammetje pindakaas. Het is een perfecte illustratie van de perverterende invloed van het vrijemarktdenken op de verhoudingen in de maatschappij. Toch nam Ferdinand Grapperhaus het voorbeeld niet op in zijn boek Rafels aan de rechtsstaat, waarin hij de huidige, gesegmenteerde samenleving analyseert. ‘Té ranzig,’ zegt Grapperhaus. ‘Dit loopt echt de spuigaten uit.’
Zo. De toon is gezet. De arbeidsrechtadvocaat bij Allen & Overy, tevens hoogleraar arbeidsrecht aan de Universiteit van Maastricht, ergert zich al jaren aan de manier waarop het debat over de groeiende verschillen tussen bevolkingsgroepen in Nederland niet wordt gevoerd of, erger nog, door populistische one issue-partijen wordt gesimplificeerd. Gevestigde politieke partijen schoven de discussie voor zich uit en ook in de Sociaal-Economische Raad (SER), waarvan hij tien jaar lang kroonlid was, werd deze trend volgens hem vooral in ‘problematiserende, en vanuit alle politieke richtingen heel omfloerste termen omschreven’.
En dus schreef (prominent CDA-lid) Grapperhaus een maand voor de verkiezingen Rafels aan de rechtsstaat, een vlammend pamflet waarin hij de door hem gesignaleerde pijnpunten wél benoemt. De kern van zijn betoog: door een groeiende ongelijkheid tussen bevolkingsgroepen is de samenleving uiteengevallen in kansrijken en kanslozen, nieuwkomers en autochtonen, ouderen en jongeren. In deze ‘ieder voor zich’-maatschappij doet de rechtsstaat niet meer wat hij hoort te doen: het waarborgen van gelijke kansen voor iedereen.
Grapperhaus’ analyse van wat er mis is met Nederland doet sterk denken aan Het multiculturele drama, het essay uit 2000 waarmee socioloog en PvdA-coryfee Paul Scheffer de steen in de multiculturele vijver gooide. Maar waar Scheffer het vooral had over het achterblijven van ‘generaties allochtonen’ neemt Grapperhaus de segmentatie van de héle samenleving onder de loep. Hij constateert dat ook andere bevolkingsgroepen ‘niet meer volwaardig in maatschappelijke processen deelnemen’. Volgens het Sociaal Planbureau hoort zo’n vijftien procent van de bevolking inmiddels tot het ‘precariaat’: een groep mensen die over de hele linie – wonen, werken, gezondheid – achterblijft op de rest van de bevolking. Deze groep, maar ook de groep daarboven, de ‘onzekere werkenden’ worden, zegt hij, tekortgedaan ‘op hun aanspraak op de rechtsstaat en op hun recht om deel te nemen aan de samenleving’.
Een ervaring in de Indiase stad Kolkata (voorheen Calcutta) had Grapperhaus aan het denken gezet. In die hete, stoffige stad leefden hele gezinnen op straat doordat ze door projectontwikkelaars uit hun schamele hutjes waren gejaagd. Het riep de vraag op wat mensen nog bindt aan een samenleving waar ze niets van kunnen verwachten. Want ook in Nederland zijn de verschillen tussen achterblijvers en mensen die wél vooruitkomen in de samenleving onaanvaardbaar hoog, vindt Grapperhaus.
Dat segmentatieproces heeft zich sluipenderwijs voltrokken. Van oudsher werden nieuwkomers in Nederland verwelkomd. Wie wilde, kon zich opwerken in de tolerante, Nederlandse standenmaatschappij. Grapperhaus’ Duitse afkomst getuigt ervan. Die gelijkheidsgedachte werd in 1962 zelfs vastgelegd in de Algemene bijstandswet, die iedereen in staat stelde om mee te doen aan de samenleving.
Toch werden de gastarbeiders die in jaren erna naar Nederland kwamen anders behandeld: ze kregen lagere lonen en slechtere huisvesting. ‘Van assimilatie was veel te weinig sprake.’ Daardoor kon een voedingsbodem voor de fundamentalistische islam ontstaan. Aanhangers van deze stroming stellen religieuze wetten boven de wetten van het land. ‘Dit is het meest bedreigende fenomeen van onze samenleving,’ schrijft Grapperhaus. Gematigde moslims moeten zich daar stellig tegen uitspreken, vindt hij. ‘De redelijk denkende mensen onder ons verklaren toch ook publiekelijk dat we Wilders iemand vinden die discrimineert? Ik vind dat je van mensen mag vragen zich te distantiëren van diegenen die de samenleving verstoren.’
Hij is zich terdege bewust van de beladenheid van het begrip ‘assimilatie’. ‘Maar ik gebruik het als de bereidheid op te gaan in de heersende cultuur met behoud van de eigen cultuur. Je ziet dat mensen die meer verlichte vormen van de islam aanhouden goed meedraaien in de Nederlandse samenleving. Ik vind een hoofddoekje prima. Zo’n uiting van religieuze beleving moeten we gewoon van elkaar accepteren. Het wordt wat anders als je, zoals met een boerka, je identiteit niet meer laat zien.’
Groepen in de samenleving dreven ook uit elkaar door het nastreven van individuele vrijheid, aldus Grapperhaus. Emancipatoire bewegingen zorgden ervoor dat dat ideaal werd bereikt, maar de paradox was dat het individu niet meer terug hoefde te vallen op de groep. Het marktdenken slechtte de laatste taboes: regels die ooit waren bedoeld om zwakkeren in de samenleving te beschermen werden terzijde geschoven als moralistisch of irrationeel. De publieke zaak – en de mensen die ervoor werken – boette in aan gezag. Multinationale ondernemingen, gericht op winstmaximalisatie, maakten voortaan de dienst uit.
Maar als een samenleving zichzelf geen wetten oplegt, is er geen vrijheid meer, dan heerst alleen nog de sterkste. We zijn in een first-in-line-samenleving beland, waarin je privileges kunt kopen: een biologische lunch voor je kind op de crèche, maar ook voorrang op de rij bij de douane op Schiphol. Daartegenover staat de ‘eigenbijdragesamenleving’, waarin geldt dat collectieve voorzieningen niet zonder meer toegankelijk zijn. Die verschillende werelden leiden ertoe dat we ‘elkaars lot uit het oog zijn verloren’, schrijft Grapperhaus. Een grote groep ‘stagnerenden’ voelt zich permanent het kind van de rekening, ook als daar geen aanleiding toe is. Ziedaar de belangrijkste voedingsbodem voor het populisme.
De elite die zich door het kopen van privileges onttrekt aan solidariteit met haar medeburgers dient zich de hang naar het populisme persoonlijk aan te rekenen, zegt Grapperhaus. Want gebrek aan sociale cohesie – tussen elite en middenklassen – is funest. Zijn boodschap aan politici is dan ook dat partijen elkaar weer moeten vinden op het midden.’De tegenstelling is nu tussen mensen die een maatschappijvisie hebben en mensen die alleen met deelbelangen bezig zijn, die niet kunnen loskomen van hun eigen punt.’
Ook advocaten moeten zich realiseren dat kansenongelijkheid tussen burgers – de first-in-line-samenleving – afbreuk doet aan de werking van de rechtsstaat. ‘Ik denk dat je dat moet laten meewegen in je juridische benadering. En ik vind dat je van advocaten mag verwachten dat ze betrokken zijn bij het maatschappelijke debat.’
Dit artikel verscheen in het februarinummer van het Advocatenblad. De hele editie is hier te lezen.