Wat doe je als een journalist vlak voor zijn deadline belt met vragen over een cliënt die in hechtenis zit? Mr. X besloot zonder toestemming van de cliënt het nodige te zeggen, en de tuchtrechter gaf hem – in dit geval – volkomen gelijk.
Er hing een journalist aan de lijn. Hij was een artikel aan het schrijven over de cliënt van mr. X. Er liep een strafzaak tegen deze cliënt en de journalist dacht dat het om een zedenzaak ging. Maar de cliënt zat vast op verdenking van diefstal met geweld en poging tot afdreiging. Ook niet echt lekker, maar een zedenzaak was het niet.
Wat te doen? Het staat duidelijk in gedragsregel 10: een advocaat verstrekt geen informatie aan derden zonder toestemming van zijn cliënt. Mr. X corrigeerde toch het beeld van de journalist – wat hij precies zei, staat er jammer genoeg niet bij – maar had later spijt.
Want de cliënt was boos. Volgens hem was hij door de mededelingen van zijn advocaat in verband gebracht met de zedenzaak. Mr. X had volgens hem ook een proces-verbaal van een anonieme getuige aan de pers verstrekt.
Dat laatste ontkent mr. X, maar dat hij met de pers heeft gepraat, erkent hij wel. Hij had dat ook achteraf aan zijn cliënt verteld. Bij nader inzien vindt mr. X ook zelf dat hij, zijn goede bedoelingen ten spijt, toestemming aan cliënt had moeten vragen.
De tuchtrechter in ‘s-Hertogenbosch vindt het mea culpa duidelijk niet nodig. De voorzitter wijst de klacht van de cliënt af als kennelijk ongegrond. Hoewel een advocaat in beginsel niet zonder toestemming van de cliënt met een journalist over een strafzaak mag praten, viel mr. X gezien de deadline in dit geval niets te verwijten. Dat mr. X stukken had verstrekt was niet aannemelijk geworden. En door de aantijgingen tegen te spreken had mr. X het belang van zijn cliënt voorop gesteld.
Tegen zo’n voorzittersbeslissing kun je in verzet bij de voltallige raad van discipline.