Meneer G. draait zich om en zoekt de blik van meneer A. Op 16 oktober 2016 duwde hij een brandende fles door A’s brievenbus met daarin een cocktail van wasbenzine, afwasmiddel en frituurvet. ‘Ik heb er zo’n spijt van! Sorry! Sorry! Sorry!’

Meneer G. heeft een bipolaire stoornis. A. kende hij van het dagactiviteitencentrum. Niet dat tussen hen tweeën veel aan de hand leek. Meer dan tien jaar geleden hadden ze een keer een akkefietje toen A., die de keuken runde, hem eruit zette omdat hij er niks te zoeken had. Daarna zagen ze elkaar zo af en toe en dat ging altijd goed.

Maar op die oktoberavond vorig jaar ging het mis. De verdachte belde aan bij meneer A. met de vraag of zijn vriendin soms bij hem op bezoek was. Wat moet ik hiermee, dacht meneer A., terwijl G. langs hem heen naar binnen stond te loeren. Hij vroeg meneer G. maar naar binnen, in de keuken dronken ze samen een glas water. ‘Ik moet naar bed,’ had meneer A. uiteindelijk gezegd, om de ander vervolgens uit te laten. Even later stond zijn deurmat in brand.

‘Ik heb er gewoon spijt van,’ zegt meneer G. huilend tegen de voorzitter van de meervoudige kamer in Den Haag. ‘Het zal nooit meer gebeuren. Het liefst zou ik naar Limburg verhuizen. Ik zal hem nooit meer lastigvallen, echt niet, ik heb geen kwaaie bedoelingen.’

‘Wat was uw bedoeling?’ vraagt de voorzitter.

‘De bedoeling, pfff…’ zegt meneer G. ‘Ik was misschien wel een beetje verward, ik wilde hem een lesje leren vanwege wat ik had gehoord.’

‘Eén vraag,’ zegt de tweede rechter. ‘Op het moment dat de politie u vroeg wat u hiermee wilde bereiken, hebt u gezegd: “Ik wilde een beetje schade in zijn huis.” Maar stel nou dat hij denkt: ik moet maken dat ik hier wegkom en dat brandje wordt niet geblust. En zo’n brand slaat over…’

‘Als, als…’ onderbreekt G. de rechter. ‘Heel de wereld bestaat uit als.’

‘Maar daarom kan er nog wel wat gebeuren,’ zegt de rechter.

‘Waar zijn we hier nou mee bezig!’ roept de verdachte.

‘Rustig meneer G.,’ fluistert de advocaat.

De voorzitter leest voor uit de slachtofferverklaring van meneer A. Die slaapt niet meer rustig; hij vraagt zich waar hij het aan te danken heeft dat hij na twintig jaar werk in de zorg op deze manier wordt bedankt voor zijn toewijding. G. zit nu drie maanden in de cel, maar A. maakt zich zorgen wat er gebeurt als hij weer vrijkomt. ‘Ik heb een heel klein huisje,’ zegt hij. ‘Als het vuur een keer in het trapgat komt, zit ik als een rat in de val!’

‘Begrijpt u dat?’ vraagt de voorzitter.

‘Natuurlijk,’ zegt G. ‘Maar hij hoeft voor mij nooit meer bang te zijn.’

De voorzitter vat het psychologisch rapport samen. ‘Daar staat in dat u medicatie weigert en zich niet behandelbaar opstelt. U weet dat het niet mag wat u heeft gedaan, maar vanwege uw stoornis bent u verminderd toerekeningsvatbaar. En er staat dat er een lage tot gemiddelde kans is op herhaling.

‘Nooit meer!’ roept meneer G. ‘Psychiaters, aan het gas met ze!’

‘Maar toezicht van de reclassering ziet u wel zitten,’ vervolgt de rechter onverstoorbaar, ‘gecombineerd met ambulante zorg van de ggz.’

‘Ja,’ zegt meneer G. ‘Ik ben zeventig, ik wil mijn vrijheid terug, ik wil mijn vrienden weer ontmoeten. Ik wil leven! Vrolijk leven!’

De reclassering vindt dat G. moet worden behandeld voor zijn bipolaire stoornis, zegt de voorzitter. Dat is tegen het zere been. ‘Dat moet u eruit halen!’ roept G., hij wijst beschuldigend naar de rechter.

‘Ik maak het weinig mee dat er op de zitting zo tegen de rechtbank wordt gesproken,’ zegt de tweede rechter korzelig. ‘Nee, doet u dat vingertje even weg, ik ben nog niet klaar! Het is belangrijk dat we hier de zaak bespreken, en we doen dat niet voor onze lol. U zegt dat u vrij wilt leven. Maar als we u niet iets voorwaardelijks kunnen opleggen, weet u waar u dan terechtkomt? In de gevangenis!’

‘U drijft mij tot het uiterste!’ roept G.

‘Haalt u die vinger nou eens weg!’ zegt de rechter streng. Hem lukt het ook niet meer zonder stemverheffing.

‘Als u dat ook doet,’ zegt meneer G.

‘Afgesproken,’ zegt de rechter.

De officier van justitie eist twaalf maanden cel, waarvan de helft voorwaardelijk, een contact- en een straatverbod. En ze wil reclasseringstoezicht, als het nodig is gecombineerd met een korte opname in een inrichting.

‘Dit is een heel moeilijke zaak,’ zegt de advocaat, ‘en meneer G. is een bijzondere cliënt. U kunt hem fluitend schuldig verklaren, maar wat dan? Een opname gaat het niet worden omdat hij zich daar op alle manieren tegen verzet. Het gaat erom dat we veiligheidspunten inbouwen. Hij gaat akkoord met reclasseringstoezicht, en ook met een straat- en een contactverbod. Maar de eis van de officier betekent dat hij nog drie maanden moet zitten, en dat is voor hem heel zwaar. Ik wil u vragen een groter deel voorwaardelijk op te leggen. Het gaat om het eindresultaat. Een eindresultaat is: dit mag nooit meer gebeuren. Een eindresultaat is: je mag geen contact meer hebben. Een eindresultaat is: je moet de schade vergoeden. Zulke afspraken zijn met hem te maken.’

Die botsing met de rechter was een link moment, zegt de advocaat later op de gang. Het kan helemaal misgaan, zo’n confrontatie. Eigenlijk was ze was wel blij met die strenge bijzitter; zo kregen de rechters te zien dat je aan het eind van de rit wel een afspraak met hem kunt maken, en dat was nou juist de strekking van haar verhaal.

De kortere celstraf die ze voor G. in gedachten had, komt er desondanks niet. Twee weken later veroordeelt de rechtbank haar cliënt tot twaalf maanden cel waarvan zes voorwaardelijk, een contactverbod en een straatverbod. Ook moet hij zich geregeld melden bij de reclassering en zich laten behandelen door een ggz-instelling, met een korte opname als dat nodig is om zijn toestand onder controle te houden. En hij moet A. 516 euro schadevergoeding betalen.

Deze Ter Zitting verscheen – in kortere versie – in het Advocatenblad van maart 2017. De hele editie is hier te lezen.

Lars1

Lars Kuipers

Freelance journalist

Profile page
Advertentie