Het komt niet vaak voor dat het Openbaar Ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn niet-ontvankelijk wordt verklaard, maar onlangs ging de Rechtbank Midden-Nederland daar toch toe over in een jeugdzaak.
Door Annemieke Quak, advocaat bij Guarda Advocaten in Breukelen.
Overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid, maar hooguit tot strafvermindering. Dat heeft de Hoge Raad in zijn standaardarrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) bepaald. Op 8 september 2015 heeft de Hoge Raad nog geoordeeld dat deze maatstaf ook geldt voor jeugdzaken. De Hoge Raad heeft eerder ook al aangegeven dat bij minderjarigen gekeken kan worden naar de mogelijkheid van toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr) of een voorwaardelijke straf. Maar op 20 september 2016 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland (parketnummer 16/659505-14, niet gepubliceerd) toch een verzoek tot niet-ontvankelijkheid wegens overschrijding van de redelijke termijn gehonoreerd.
Het betrof hier een jeugdstrafzaak waarbij een minderjarige cliënt werd verdacht van betrokkenheid bij een woninginbraak (subsidiair heling van goederen) en een straatroof. Hij moest pas 29 maanden na zijn aanhouding en schorsing van de voorlopige hechtenis onder bijzondere schorsingsvoorwaarden voor de kinderrechter verschijnen. Dit terwijl het einddossier al bijna 26 maanden gereed was en er geen aanhoudingsverzoeken of onderzoekswensen door de verdediging zijn gedaan.
Het standpunt van de officier van justitie was dat de jurisprudentie van de Hoge Raad er is om opgevolgd te worden. Er waren immers voldoende andere mogelijkheden om de verdachte te compenseren voor de overschrijding van de redelijke termijn. De kinderrechter ging daar volledig aan voorbij. Hij overwoog eerst dat de verdachte de gevolgen van de strafzaak heeft ondervonden en vervolgens dat overschrijding van de redelijke termijn vanwege het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Kinderrechters zijn in het verleden vaker bereid geweest om in bijzondere gevallen af te wijken van de door de Hoge Raad gestelde normen.
Als de verdachte meerderjarig is, is het veel lastiger om niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie met succes te bepleiten. In sommige zaken is er nog ruimte voor creativiteit: als het gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn (ook) is dat de waarheidsvinding in het gedrang komt, kan het Openbaar Ministerie alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard wegens strijd met het recht op fair trial. Het is bijvoorbeeld maar de vraag of getuigen die jaren na dato worden gehoord, nog betrouwbaar kunnen verklaren.
Treft de overschrijding van de redelijke termijn enkel de persoon van de verdachte, maar niet de zaak op zich, dan heeft een beroep op niet-ontvankelijkheid weinig kans van slagen. Ten onrechte. In sommige gevallen is de overschrijding ernstig en zijn de gevolgen daarvan voor de verdachte onrechtvaardig, dat alleen toepassing van strafvermindering daarvoor onvoldoende ‘compensatie’ is. In die gevallen is een niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie de enige passende remedie. Daarbij valt te denken aan gevallen waarbij er geen enkele redelijke verklaring te geven is voor het feit dat een dossier jarenlang ‘op de plank’ is blijven liggen.
Vervolgens spelen dan in elk geval de volgende twee factoren een rol bij de te maken afweging. Allereerst de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Deze persoonlijke omstandigheden wegen bijvoorbeeld zwaar mee als de verdachte een periode van criminaliteit en/of verslaving waarbinnen de feiten zijn gepleegd inmiddels lange tijd achter zich heeft gelaten, de verdachte pas net meerderjarig was ten tijde van de pleegdatum of de verdachte geen of nauwelijks documentatie achter zijn naam heeft staan. Ten tweede is het de vraag of en in welke mate de verdachte gevolgen heeft ondervonden van de lopende strafzaak. Te denken valt aan een afgewezen verklaring omtrent het gedrag in verband met de openstaande strafzaak, langdurige inbeslagname van goederen of ingrijpende schorsingsvoorwaarden.
Dit artikel is verschenen in het maartnummer van het Advocatenblad. De hele editie is hier te lezen.