Komt er een apart Brexit-Court zolang de EU met Groot-Brittannië onderhandelt? De Britten willen zo snel mogelijk af van het Hof van Justitie in Luxemburg, maar dat zal zijn rechtsmacht niet zomaar opgeven.
Door Maarten Bakker
Als het aan Europarlementariër Guy Verhofstadt ligt, zijn de Britten voorlopig nog niet af van het hof. ‘Groot-Brittannië zal nog jaren onder de jurisdictie van het hof blijven,’ zei de Belgische politicus eerder dit jaar provocerend in de Britse krant The Guardian. De Britse premier Theresa May gaf in haar Lancaster House-speech echter te kennen dat ze juist zo snel mogelijk van de Luxemburgse rechters verlost wil worden. Haar keuze voor een ‘harde Brexit’ is onder meer ingegeven door de wens om de Britse rechters alle macht terug te geven.
De Britse regering wenst dat er gedurende de artikel 50-besprekingen over de uittreding, die twee jaar duren, gelijktijdig een nieuw handelsakkoord met de EU tot stand wordt gebracht. Op die manier kunnen Britse bedrijven toch blijven exporteren naar Europa. De EU wil daar niets van weten. Besprekingen over het handelsakkoord kunnen pas starten als er duidelijke vorderingen zijn gemaakt met de Brexit-onderhandelingen en gaan waarschijnlijk nog jaren duren. In de tussentijd zou er dan wel een overgangsregime moeten komen zodat het economisch verkeer tussen de EU en Groot-Brittannië niet helemaal stilvalt.
Grote vraag is of het Hof van Justitie van de EU in die periode de hoogste rechter blijft voor handelsgeschillen waarbij Britten partij zijn. Of moet er een apart Brexit-Court komen? ‘De positie van het hof is een van de meest complexe puzzels van de Brexit-onderhandelingen,’ zegt Armin Cuyvers, jurist en Europa-expert van de Universiteit Leiden. ‘Als ik in de kristallen bol kijk, denk ik dat we uitkomen bij een systeem van gestructureerde arbitrage dat buiten het hof ligt, maar er inhoudelijk heel dicht tegenaan schurkt.’ Zo’n Brexit-Court zal dan bemenst worden door rechters die niets met het hof vandoen hebben. ‘Daarmee kunnen de Britten thuis toch spreken van een “bevrijding” van Luxemburg.’
De grootste uitdaging is, zo denkt Cuyvers, of een Brexit-Court geaccepteerd zal worden door het Hof van Justitie. De Luxemburgse rechters hebben herhaaldelijk laten blijken dat zij zichzelf zien als de hoogste rechterlijke instantie voor de interpretatie van Europees recht. ‘Ze willen daarover het laatste woord houden. Ze dulden geen andere rechter boven of naast zich,’ zegt Cuyvers. Een Brexit-Court zal daarom afdoende garanties moeten bieden dat het de jurisprudentie van het hof volgt. Bovendien moet het de Luxemburgers rechters preliminaire vragen stellen indien dat nodig zou zijn.
Ook Linda Senden, hoogleraar EU-Law van de Universiteit Utrecht, meent dat er in de overgangsperiode sprake is van ‘feitelijke gebondenheid van het Verenigde Koninkrijk aan rechtspraak van het hof’. Ze pleit niet voor een apart Brexit-Court, maar vindt het voldoende als er bij het Hof van Justitie in Luxemburg een speciale Brexit-Kamer komt. Deze optie is verder uitgewerkt in een Brexit-rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken, een adviesorgaan van de regering.
De Brexit-Kamer bij het hof zou zo ingericht moeten worden dat de Britten, ondanks hun weerzin tegen de Luxemburgse opperrechters, over de streep getrokken worden. Volgens Senden kan met Groot-Brittannië onderhandeld worden of er in de Brexit-Kamer ook rechters komen van buiten het hof. Daarnaast zou de kamer ‘eigen procedures’ kunnen toepassen.
Dit artikel verscheen in het meinummer van het Advocatenblad. De hele editie is hier te lezen.