‘Regelrechte demagogie en nog kletskoek ook’, zo noemt mr. Fred Hammerstein in zijn blog voor CPO de conclusie in het onlangs verschenen onderzoeksrapport van HiiL, waarin wordt gesteld dat de rechtsstaat slecht zou zijn voor de burgers.
Op 3 mei 2017 kopte de voorpagina van NRC ‘Rechtstaat fantastisch voor juristen, slecht voor de burgers’ naar aanleiding van het rapport HiiL. ‘Dat is wonderlijk nieuws, want de rechtsstaat lijkt mij goed voor ons allemaal,’ aldus Hammerstein. ‘Dat NRC dit rapport met huid en haar heeft overgenomen, kan niet verbazen. Folkert Jensma had in dezelfde krant kort daarvoor een column geschreven waarin het rapport wordt aangekondigd met een korte samenvatting van het inktzwarte scenario dat erin wordt beschreven.’
‘Er vallen volgens het rapport doden als gevolg van een ‘scheidingsmodel’ dat niemand wil,’ vervolgt Hammerstein. ‘Dat kinderen hun vader (sic) niet meer zullen zien, wordt toegeschreven aan dat model. Het is mij een raadsel waarom de onderzoekers denken dat ze met deze wartaal kunnen scoren. Het Nederlandse rechtssysteem staat op internationale ranglijsten hoog aangeschreven. Per definitie zijn veel mensen teleurgesteld als ze ermee in aanraking komen. Ze krijgen immers lang niet allemaal gelijk. Uit onderzoeken blijkt dat de rechtspraak niet slecht scoort als het gaat om de procedurele rechtvaardigheid en dat telt wat mij betreft het zwaarst.’
In zijn blog legt Hammerstein aan de hand van vier argumenten uit waarop het helemaal niet zo slecht gaat met de rechtsstaat, kortweg de vierjaarlijkse visitaties met commissies waarbij de Raad voor de rechtspraak verantwoording aflegt aan de samenleving, de herziening van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering in 2002, de aanvaarding van de KEI-wetgeving door de Eerste Kamer in 2016 en het advies aan de minister voor vernieuwing van het bewijsrecht in april 2017.
‘Ik heb echter niet de illusie dat de opstellers van het rapport hiervan onder de indruk zullen zijn. Als zij het nodig vinden om beelden te schetsen waaruit zou moeten blijken dat we wat rechtsvordering betreft nog steeds in de 19e eeuw verkeren, staan ze zeker niet open voor kritiek uit de hoek van de juristen die volgens hun opvattingen alles bij het oude willen houden. Het rapport is reeds daarom niet een uitnodiging voor een vruchtbare discussie. Het biedt geen basis om de problemen van nu en van de toekomst goed te doordenken. En wat het ergste is: het’ rapport bevat geen enkele bruikbare oplossing.’