Het spreekrecht voor slachtoffers van misdrijven tijdens rechtszittingen is te ver doorgeschoten en dient te worden beperkt, stelt advocaat Peter Plasman. ‘De praktijk is momenteel dat het slachtoffer volledig los kan gaan op de verdachte, terwijl diens schuld niet is vastgesteld.’
Het slachtoffer heeft ‘de politieke wind in de zeilen’, constateert Plasman. Zolang de schuld van een verdachte niet vaststaat, mag het slachtoffer geen deel uitmaken van een rechtszitting, meent hij. Hij hield zijn betoog vrijdag op het Nationaal Strafrecht Congres in Utrecht.
De afgelopen jaren hebben slachtoffers en nabestaanden stapsgewijs ruimere rechten gekregen. Aanvankelijk beperkte zich dat het zij recht op informatie en de mogelijkheid om schadevergoeding te eisen. Een belangrijke verruiming was de invoering in 2005 van het spreekrecht: sindsdien mogen slachtoffers en nabestaanden in de rechtszaal vertellen over hun leed en de consequenties daarvan. In 2012 werd dit spreekrecht uitgebreid, onder andere door meer betrokkenen rond het slachtoffer spreekrecht toe te kennen.
Sinds 1 juli vorig jaar geldt bij ernstige misdrijven een onbeperkt spreekrecht. Slachtoffers en nabestaanden mogen nu ook meepraten over de mogelijke bewezenverklaring, het strafbare feit, de schuld van de verdachte(n) en de hoogte van de straf.
Plasman noemt met name deze jongste aanpassing ‘een gedrocht’. Volgens de strafpleiter heeft Nederland met het onbeperkt spreekrecht ‘afscheid genomen van een cruciaal element van de rechtsstaat’. ‘Het onbeperkt meepraten en bemoeien door slachtoffers is een brug te ver. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen dader en verdachte. In feite hebben we afscheid genomen van de onschuldpresumptie. Iemand waarvan de schuld niet is vastgesteld, wordt object gemaakt van de woede die de dader geldt.’
Zolang de schuld niet vaststaat moeten verdachte en slachtoffer niet met elkaar geconfronteerd worden, vindt Plasman. ‘De praktijk is momenteel dat het slachtoffer volledig los kan gaan op de verdachte, terwijl diens schuld niet is vastgesteld. Wat als een slachtoffer los gaat op de verkeerde verdachte? Dat is traumatiserend voor zowel de verdachte als het slachtoffer.’
De advocaat pleit voor invoering van een tweefasenproces. Pas als in eerste aanleg de bewijskracht is vastgesteld, dient het slachtoffer aan de beurt te komen, meent hij. Het huidige slachtofferrecht noemt hij ‘een fopspeen’, omdat het waarschijnlijk toch niet veel invloed heeft op de beslissing van de rechter. ‘Als een rechter door een nabestaande moet worden voorgelicht over het verdriet door het verlies van een kind, deugt hij niet voor zijn vak.’