Het Wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak terrorisme bevat inbreuken op een aantal fundamentele grondrechten. Dat zegt de Afdeling advisering van de Raad van State in haar advies over het wetsvoorstel.
Dergelijke inbreuken zijn slechts geoorloofd wanneer deze noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Die noodzaak is volgens de Raad van State onvoldoende gemotiveerd.
Het wetsvoorstel werd dinsdag aangeboden aan de Tweede Kamer en is vooral bedoeld ter uitbreiding van de maatregelen om het spaak lopen van onderzoek naar terroristische misdrijven te voorkomen. Het gaat bijvoorbeeld om het afnemen van celmateriaal voor DNA-onderzoek en het toepassen van voorlopige hechtenis zonder dat ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan. Ook het strafbaar stellen van het opzettelijk verblijven in een aangewezen terreurgebied zonder toestemming maakt deel uit van het wetsvoorstel.
Wetsvoorstel terrorismeaanpak voegt weinig toe
De huidige vorm van het wetsvoorstel betekent volgens de Raad van State een inbreuk op het recht van vrijheid zoals dat is opgenomen in het EVRM, zeker op het punt van de voorlopige hechtenis. ‘Uit de evaluatie van de Wet terroristische misdrijven blijkt dat in een periode van vier jaar in vier zaken voorlopige hechtenis bij terreurverdachten is toegepast op basis van een verdenking. In geen van deze zaken heeft de extra tijd (vanwege de bewaring zonder ernstige bezwaren) het onderzoek vooruit geholpen.’
Verder neemt de Raad van State mee dat in het verleden al verschillende wetten ter bestrijding van terrorisme in werking zijn getreden, waaronder de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding uit mei 2016. Daarvan moet het effect nog blijken.