Feiten van algemene bekendheid en ervaringsregels behoeven geen bewijs. De rechter mag ze ambtshalve aan zijn beslissing ten grondslag leggen. Maar hoe algemeen bekend zijn ‘feiten van algemene bekendheid’? Willem van Boom, hoogleraar privaatrecht aan de Universiteit Leiden, deed onderzoek naar dit fenomeen en schreef onderstaand artikel.
‘Art. 149 lid 2 Rv bepaalt: “Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid, alsmede algemene ervaringsregels mogen door de rechter aan zijn beslissing ten grondslag worden gelegd, ongeacht of zij zijn gesteld, en behoeven geen bewijs.” Dat is handig voor de rechter: geen bewijslastverdeling, bewijsopdracht of ander gedoe. Op eigen gezag zeggen dat de ‘gewone burger’ ook wel weet hoe het zit en dat er dus geen bewijs nodig is.
Zo heeft de burgerlijke rechter geoordeeld dat het van algemene bekendheid is dat aandelen in waarde kunnen stijgen én dalen, dat lopen door een plas water een verhoogd risico op uitglijden met zich brengt, dat lassen brandgevaar oplevert en dat bij autogarages regelmatig wordt geprobeerd om autosleutels te hengelen uit de brievenbus.
Open deuren.. of niet?
Soms zijn het open deuren. Natuurlijk weet iedereen dat aandelen in waarde kunnen stijgen en dalen, zou je zeggen. Maar soms ligt het er minder dik bovenop. De rechter kan wel zeggen dat iets van algemene bekendheid is, maar is dat ook echt waar? Het is maar de vraag of leken dit soort ‘feiten’ altijd zo ‘algemeen bekend’ vinden als de rechter. Eerder onderzoek onder rechtenstudenten toonde aan dat dit lang niet altijd het geval is. Met een uitgebreider onderzoek dat ik samen met Helen Pluut en Jean-Pierre van der Rest uitvoerde onder een breder publiek van ‘echte’ leken, werden deze uitkomsten in grote lijnen bevestigd.
Dat onderzoek werd onlangs gepubliceerd in NTBR 2017/6. Hieronder één voorbeeld uit het artikel, bij wijze van ‘teaser’. Een rechter heeft wel eens geoordeeld dat het algemeen bekend is dat in een cash-and-carrybedrijf het nodige zware sjouw- en tilwerk wordt verricht (Rechtbank Haarlem, te kennen uit HR 2001:AB3098, r.ov. 3.3). Klinkt plausibel, behalve dat wij niet direct wisten wat een cash-and-carrybedrijf is. Dus legden we de volgende stelling voor aan een representatieve steekproef van ‘gewone mensen’:
“In een groothandel-supermarkt wordt het nodige zware sjouw- en tilwerk verricht”.
De Hoge Raad liet destijds in het midden of dit werkelijk van algemene bekendheid is. Onze respondenten gaan echter in meerderheid mee met de Rechtbank Haarlem:
Het volk heeft gesproken: het is algemeen bekend dat er zwaar getild wordt in de groothandel-supermarkt. Overigens: vrouwen zijn het vaker eens met de stelling dan mannen. Dat zou kunnen duiden op een invloed van geslacht op het oordeel. Juist daarom onderzochten we ook of er invloed was van demografische kenmerken zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, beroep, inkomen, gelovig zijn en politieke voorkeur.
De geruststellende uitkomst is dat we (buiten dit geval) vrijwel geen invloeden van dergelijke kenmerken vonden. Wel vonden we soms aanwijzingen dat iemands ‘persoonlijke wereldvisie’ kan samenhangen met het oordeel over het feit van algemene bekendheid. Deze samenhang is echter niet in alle opzichten eenduidig. Nader onderzoek is dus nodig.’