Joost van Dijk, voorzitter van het Hof van Discipline, gaat op 1 juli met pensioen. Vier mensen die met hem te maken hadden, typeren hem en grijpen de gelegenheid aan hem nog wat te vragen.
Door Trudeke Sillevis
Rein Jan Hoekstra (had regelmatig overleg met Van Dijk toen hij rapporteerde over de stand van het toezicht):
‘Ik had openhartige gesprekken met Van Dijk, hij trok zich niet terug in onafhankelijkheid. We spraken, ieder vanuit onze eigen verantwoordelijkheid, over ons gezamenlijke belang: een goede advocatuur. We concludeerden beiden dat het bij de tuchtrechtspraak ontbrak aan consistentie. Van Dijk heeft gezorgd voor meer richtinggevende jurisprudentie en dekens aangespoord zich beter voor te bereiden op tuchtzaken. Hij kwam uit zijn ivoren toren, en dat moet de orde ook doen: openstaan voor lijnen die door de tuchtrechter worden uitgezet.
Wat ik Van Dijk nog wil vragen: Is het dekenale toezicht verbeterd? Zo ja, hoe heeft het hof daaraan bijgedragen?’
Joost van Dijk:
‘Dekens zijn actiever geworden, leggen zelfstandig bezoeken af. Werkt een advocaat niet mee, dan krijgt hij standaard van ons een tik op de neus. Korte metten! Ik zie ook dat dekens signalen van rechters en OM meer aangrijpen om bij advocatenkantoren te gaan kijken. Dan zien ze bijvoorbeeld allemaal dossiers waarin alleen een toevoeging zit, verder niks. Zo vind je misstanden die niet naar boven komen als je wacht op individuele klachten.
Van mij mogen er nog wel meer dekenbezwaren komen. Deze week had ik nog een principiële zaak op zitting van een individuele klager. De advocaat beriep zich op zijn geheimhoudingsplicht. Toen dacht ik: hier had ik de deken over willen horen, die had wél onderzoek kunnen doen. Dekens nemen misschien liever niet het risico dat een bezwaar wordt afgewezen. Dan zeg ik: je kunt een zaak ook in neutrale zin aan ons voorleggen.’
Joost Italianer (advocaatlid van het Hof van Discipline):
‘Als voorzitter van het hof van discipline moet je klagers, zeker als die niet door een advocaat worden bijgestaan, de gelegenheid geven hun frustratie, teleurstelling en boosheid over een advocaat te uiten. Tegelijkertijd moet je hun vaak overspannen verwachtingen van het tuchtrecht temperen én de relevante feiten boven water zien te krijgen. Joost van Dijk combineert deze verschillende doelstellingen moeiteloos.
Wat ik hem wil vragen: Welke drie tips zou je advocaten willen meegeven om te voorkomen dat ze bij de tuchtrechter terechtkomen?’
Joost van Dijk:
‘Communiceer met je cliënt! Misschien denk je: ik heb mijn uurtarief toch opgegeven? Maar die cliënt valt evengoed van zijn stoel als hij een rekening van 30.000 euro krijgt. Houd je cliënt op de hoogte van de voortgang en de financiële consequenties.
Verder: wat gij niet wil dat u geschiedt: houd je morele kompas bij de hand. Het past niet om je wederpartij te intimideren. Vooral bij echtscheidingen: hoe partijdig moet je je opstellen, en wat houdt partijdigheid eigenlijk in?
Ten slotte: hou je integriteit ook voor jezelf overeind. Het gaat niet alleen om geld verdienen.’
Inge Schouwink (tuchtrechtadvocaat; maakte Van Dijk mee toen ze nog griffier was bij het Hof van Discipline):
‘Joost van Dijk zei vaak: ‘Als een advocaat zijn confrère uitmaakt voor rotte vis, krijgt hij een waarschuwing of een berisping. Als een advocaat er met de pet naar gooit, vindt de tuchtrechter het al snel te moeilijk en eindigt de klacht te vaak in een ongegrondverklaring. Dat moet anders.’ En daar heeft hij hard aan gewerkt.
Wat ik hem daarover wil vragen: Hoe waarborg je bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening de rechten van de verweerder? De norm is heel algemeen, en soms wordt op zitting pas duidelijk waar het precies om gaat.’
Joost van Dijk:
‘In de klacht moet duidelijk staan wat het verwijt is, en de klager moet bij betwisting de feiten bewijzen waaruit wij kunnen afleiden dat de advocaat beroepsmatig tekort is geschoten. Soms moet je getuigen horen, soms moet de advocaat de gelegenheid krijgen nader te reageren op wat er ter zitting is gebeurd. Soms verwijzen we de zaak terug naar de deken voor nader onderzoek.
We nemen nu nog veel ad hoc beslissingen. In de medische wereld is de kwaliteitsnorm makkelijker te concretiseren, het handelen van artsen is volledig geprotocolleerd. De advocatuur is abstracter, het gaat om interactie tussen mensen en er hangt veel meer af van de omstandigheden. Er komt denk ik wel meer richtinggevende jurisprudentie, maar daar zijn tijd en dossierkennis voor nodig. Het lastige is dat we weinig volume hebben en veel tijd kwijt zijn met, nou ja, je zou bijna zeggen: bagatel-zaken.’
Hein Vogel (maakte als verweerder Van Dijk mee ter zitting):
‘Toen ik als verweerder op zitting kwam, bleek dat klager, een ex-cliënt, niet was komen opdagen. Van Dijk vroeg aan mij of ik wist waar klager is. Ik was stomverbaasd, hoe moest ik dat weten? Directe en verrassende vragen kenmerken Van Dijk. Ze houden je als advocaat scherp.
Wat ik hem nog wilde vragen: Is er plaats voor leken (vertegenwoordigers van consumenten van het recht) in de tuchtrechtspraak? En: u heeft ervaring als advocaat, rechter en tuchtrechter – wie van de drie?’
Joost van Dijk:
‘Je kunt je voorstellen dat zaken bij de raden van discipline worden beoordeeld door een rechter, een advocaat en een consument. Bij het hof van discipline zie ik geen rol voor leken. Het accent komt dan te veel op genoegdoening van de klager te liggen, terwijl het hof moet zorgen voor de juridischinhoudelijke lijn: wat is de normhandhaving binnen de beroepsgroep?
Ik denk dat je niet al te veel van lekenrechtspraak moet verwachten. Mijn ervaring is dat niet-materiedeskundigen snel het vijfde wiel aan de wagen zijn: ‘Als jullie zeggen dat het zo is, dan is het zo.’
En wat betreft ‘wie van de drie’: twaalf jaar advocatuur was heel leuk, maar rechter zijn vond ik leuker – dan mag je beslissen. In de tuchtrechtspraak kwam alles bij elkaar, van mij had het langer mogen duren.’
Dit artikel is verschenen in het Advocatenblad van juni 2017.