Ulli Jessurun d’Oliveira deed op 19 april aangifte tegen de Hoge Raad. Volgens hem wordt het geheim van de raadkamer stelselmatig geschonden door anderen te laten meepraten. Bij lagere gerechten weet je al helemaal niet wie er meekijkt.

Door Tatiana Scheltema

Als een rechterlijk ambtenaar een misdrijf pleegt, wordt hij berecht door een college buiten het eigen ressort, een zogeheten forum privilegiatum, aangewezen door de Hoge Raad. Zo staat het in de wet. Maar wie berecht de leden van de Hoge Raad? Daar zijn geen regels voor, schrijft Ulli Jessurun d’Oliveira op 19 april aan de Haagse hoofdofficier van justitie Bart Nieuwenhuizen. Dus geldt hetzelfde als voor ieder andere ingezetene van Nederland, namelijk dat het misdrijf wordt berecht in het ressort waar het is gepleegd, in dit geval Den Haag.

Service van de zaak. ‘Ik heb een stuk aangeleverd waarmee ze naar hartenlust zó de dagvaarding kunnen opmaken,’ zegt de emeritus hoogleraar migratierecht en internationaal privaatrecht over zijn aangifte tegen de voltallige Hoge Raad der Nederlanden wegens het ‘stelselmatig schenden van het geheim van de raadkamer zonder wettelijke grondslag, en van het structureel berechten van zaken in een onwettige samenstelling door de Hoge Raad’. Een ambtsmisdrijf, dat met een jaar celstraf of een boete van 20.500 euro kan worden bestraft.

Met zijn aangifte stelt d’Oliveira de decennia-oude praktijk ter discussie van het meepraten over arresten door niet op de zaak zittende raadsheren (‘reservisten’) in de Hoge Raad. Van deze reservisten wordt verwacht dat zij commentaar leveren op zaken van collega’s. ‘Ze praten niet voor de kat z’n staart mee,’ zegt d’Oliveira. ‘De bedoeling is dat ze met z’n allen tot tevredenheid raken.’ Zij hebben dus invloed op de uitspraak en dat mag niet, zegt d’Oliveira: alleen de drie of vijf raadsdames of heren aan wie de zaak is toegewezen zijn wettelijk bevoegd erover te oordelen. De werkwijze van de Hoge Raad is dus, hoe goedbedoeld ook, in strijd met artikel 75 lid 2 en 3 van de Wet op de rechterlijke organisatie (zaken bij de Hoge Raad worden door vijf of drie leden beslist) en in het verlengde daarvan met artikel 17 van de Grondwet dat zegt dat ‘niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent’.

Reservisten

D’Oliveira stoort zich al langer aan deze praktijk, hij schreef er in 1999 al over in het Nederlands Juristenblad. Vorig jaar sneed de Leidse hoogleraar Burgerlijk recht Henk Snijders, ook in het NJB, een verwant probleem aan. Met de werkwijze was volgens Snijders niks mis, maar reservisten kunnen niet worden gewraakt en daar moest dus een regeling voor komen.

‘Ik vond dat een afgeleide van het veel grotere probleem, namelijk het bestaan van die reservisten, een verbloemende term,’ zegt d’Oliveira. ‘Dat heb ik toen opgeschreven.’ In reactie daarop verdedigde Maarten Feteris, president van de Hoge Raad, de collegiale overlegpraktijk door het schrikbeeld op te roepen van landen als Indonesië of zelfs Italië, waar de hoogste rechters allemaal hun eigen gang gaan en advocaten dus altijd wel een arrest van hun gading kunnen vinden. Die chaos moeten wij hier toch niet willen, was de impliciete boodschap. De Hoge Raad heeft immers de wettelijke taak om de rechtseenheid in Nederland te bevorderen, en daar draagt collegiale afstemming toe bij. Aan de werkwijze was bij zijn weten niets onwettigs, en we kunnen erop vertrouwen dat raadsheren die niet ‘vrijstaan’ in een zaak zich verschonen, ook als ze alleen maar meepraten als reservist.

‘Die aangifte van d’Oliveira is systematisch volstrekt idioot, alleen al omdat de Hoge Raad uiteindelijk als hoogste rechter zélf bepaalt of zij de strafwetgeving hebben overtreden,’ zegt Dian Brouwer, strafadvocaat in Den Haag, bijzonder hoogleraar Verdediging in Strafzaken in Maastricht, en oprichter van de Vereniging van Cassatieadvocaten in Strafzaken (VCAS). Hij vindt het mechanisme om te voorkómen dat verschillende rechters tot verschillende beslissingen komen van het allergrootste belang. ‘Het ‘meeraadkameren’ betekent ook niet dat de zittende rechters niet ten volle verantwoordelijk zijn voor de beslissing.’

Dat gezegd hebbende ziet hij toch ook bedenkelijke kanten aan de praktijk. ‘De meepraters hebben beperkt kennis van de zaak, weet ik vanuit mijn voorzitterschap van de VCAS. Ze zien alleen het conceptarrest en niet de onderliggende cassatieschriftuur. Maar ze praten wel mee op het niveau van de beslissing: gaan we linksaf, of rechtsaf? Daar zit toch iets in van: er wordt over je beslist, maar niet naar je argumenten geluisterd.’

Misschien nog wel bezwaarlijker is dat het bij lagere rechters ook gebeurt. Maar waar je bij de Hoge Raad precies weet wie er meeleest (de tien leden van een kamer) en bij welke zaak (alle zaken) is dat bij rechtbanken en hoven bepaald schimmig. Brouwer: ‘Bij een moeilijke zaak pakt een kamer van drie er wat mensen bij. Dan wordt er een ‘grote kamer’ samengeroepen om over een zaak te praten. Maar als verdachte weet je niet dat dat gebeurt. Dan is de werkwijze van de Hoge Raad te prefereren.’

Verborgen rechter

Meelezen ‘op kwaliteit’ door een andere dan de zittingsrechter is sinds de toename van unus-rechtspraak de laatste decennia ook in gewone rechtbanken eerder regel dan uitzondering. Sterker: er gaat zelden een vonnis de deur uit zónder dat een tweede rechter heeft meegelezen, zegt een magistraat die niet bij naam genoemd wil worden. ‘Dat is dus een soort ‘verborgen rechter’; niet de rechter waar partijen mee hebben ingestemd – en die ze dus ook niet hebben gewraakt. Het gebeurt wel dat er dan een notitie komt, bijvoorbeeld: de redenering is niet logisch, of, je vergeet een arrest. Dat is ook de bedoeling, anders heeft zo’n systeem geen zin.’

Die meelezer is vaak een rechter met een hogere rang en dat kan een pervers effect hebben, aldus de rechter. ‘Het gebeurt met de beste bedoelingen! Maar het systeem maakt het wel mogelijk dat een conceptvonnis terechtkomt bij iemand die in de toekomst gaat meebeslissen over de carrière van de concipient. Wat doet die junior dan met de kritiek van de oudere rechter, zegt ie: ‘Je kan me wat?’

Meelezen betekent ook dat er twee, en niet drie rechters naar een zaak kijken. ‘Maar een meervoudige kamer is niet voor niets oneven: je hebt geen stakende stemmen.’

Zelf werkt hij niet mee aan het systeem omdat hij vindt dat het niet deugt. ‘Maar dan hoor je: ‘Je bent niet collegiaal, je wil niet samenwerken.’ Er wordt collectieve druk uitgeoefend en daar zijn rechters héél gevoelig voor.’

Of, en welk effect het meelezen heeft op het onafhankelijke oordeel van de rechter valt nauwelijks te achterhalen. Feit blijft dat benoemingen binnen de rechterlijke macht van hoog tot laag strikt intern worden geregeld. Het personeelsbeleid van de Hoge Raad verwondert advocaat Brouwer al jaren. ‘Er is een systeem van coöptatie, sinds WOII. Ze hebben een soort ‘horizon-commissie’ die alle juristen in Nederland in de gaten houdt. En op een gegeven moment krijg je een belletje.’

Welke rechter op welke zaak zit is ook al zo’n ondoorgrondelijk proces, constateerde hoofddocent Staats- en bestuursrecht Michiel van Emmerik met collega’s Ymre Schuurmans en Jan-Peter Loof in 2014 in het onderzoek Systeemwaarborgen voor de kernwaarden van de rechtspraak. Van Emmerik: ‘Nederland voldoet wel aan de Europese norm maar het is ontzettend vaag geregeld. Ze doen eigenlijk maar wat. En als er vragen over komen, kun je later niet uitleggen waarom juist dié rechters op die zaak zitten, denk aan de Wilders-, Chipshol- en ook de Demmink-zaak.’

Meavita-zaak

De lijn van de Hoge Raad zélf over wie een zaak beoordeelt, is helder: de rechter die een zaak kreeg toegewezen en heeft behandeld, wijst ook het vonnis. Aan wie een uitspraak mag doen wordt al helemaal streng de hand gehouden.

Zo werd de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in de langlopende Meavita-zaak vorig jaar nietig verklaard omdat Peter Ingelse, de voorzitter van de Ondernemingskamer, ten tijde van de uitspraak al een halfjaar met pensioen was. De zaak moest over. Ingelse: ‘Het was gebruikelijk dat je je zaken na vertrek afmaakte, je gaat niet maanden ervoor al je agenda schoonvegen. Dat bleek de Hoge Raad niet goed te vinden.’

Pijnlijk was dat. ‘Er stonden veel belangen op het spel en er waren harde noten gekraakt. Uiteraard, de Hoge Raad beslist, maar ik vond het jammer dat hij die praktijk niet afwoog tegen deze heel strenge regelopvatting, noch de rationaliteit ervan onderzocht. Hoe verhoudt nu deze strengheid zich tot de waardevolle souplesse ten aanzien van de reservisten in raadkamer?’

Juist omdat het de bedoeling is dat de reservisten bij de Hoge Raad hun invloed laten gelden, heeft d’Oliveira met zijn aangifte op zichzelf wel een punt, zegt Ingelse. Toen hij in 1990 begon als rechter waren veel zaken nog meervoudig, maar unus-rechtspraak was in opkomst. ‘In zaken waarin niet was gepleit, maakte iemand het concept, dat door een tweede werd meegelezen. Als die het ermee eens was, bleef het daarbij. Zo niet, dan werd de derde erbij gehaald. Dus op het moment dat het meelezen effect had, werd het (officieel) meervoudig. Dat vond ik een goede methode. Maar daar moet je dan wel open over zijn.’

Dat overal in het rechterlijk bedrijf wordt meegelezen, weet d’Oliveira ook – hij deed aangifte tegen de Hoge Raad – omdat je toch ergens moet beginnen. ‘Van mij hoeft de hele Hoge Raad ook niet naar de petoet. Maar het zou goed zijn om vast te stellen dat deze praktijk een schending van het geheim van de raadkamer oplevert. Ik kan me voorstellen dat je behoefte hebt aan dit soort inbrengen om voor draagvlak of rechtseenheid te zorgen. Maar dan moet je de wet veranderen! Er zitten allerlei groezelige kanten aan: grondrechtelijk, strafrechtelijk, mensenrechtelijk. Mensen hebben er recht op te weten door wie ze worden berecht. Uiteindelijk gaat het om het recht op een eerlijk proces. En het lijkt wel een blinde vlek bij de Hoge Raad, dat ze niet inzien dat deze praktijk niet deugt. Ze denken waarschijnlijk dat dit soort scherpslijperij iets is voor Bulgarije, Polen of Turkije, maar niet voor Nederland. Dat vind ik raar.’

De Haagse rechtbank heeft inmiddels gereageerd. Het parket schrijft aan d’Oliveira: ‘Uw aangifte wordt nog bestudeerd, met name in verband met de complexe juridische vraagstukken die daarin aan de orde worden gesteld. In verband hiermee zal een definitieve beoordeling van uw aangifte nog geruime tijd op zich laten wachten.’

Op 30 mei stemde de Tweede Kamer ermee in om het recht op een eerlijk proces op te nemen in de Grondwet. Wellicht biedt dat de mogelijkheid om deze kwestie bij wet te regelen.

Dit artikel is verschenen in het Advocatenblad van juni 2017.

Advertentie