Als je als advocaat berichten van derden op je Facebookpagina zet, moet je wel opletten natuurlijk. Verspreiding van nepnieuws is ongewenst. De Haagse raad van discipline geeft duidelijke criteria.
Mr. X zet regelmatig berichten van derden op de Facebookpagina van haar kantoor die te maken hebben met de jeugdzorg. Zo ook een bericht met een krant-achtige lay-out en de kop: ‘Het doek valt voor de jeugdzorg instelling “William Schrikker” ’. Strekking van het verhaal: door graaiende bestuurders, machtsmisbruik, bedrog en mismanagement stevent William Schrikker in grote vaart af op de afgrond. Herkomst: een actiegroep, ‘Werkgroep [X]’.
De jeugdzorginstelling vraagt om verwijdering; het gaat volgens hen om nepnieuws. Mr. X checkt wat cijfers die in het artikel staan met de jaarcijfers van de instelling– die kloppen. Ze belt met iemand van de Werkgroep – die vertelt dat het artikel in NRC zal komen, en stuurt haar ten bewijze daarvan een e-mailwisseling met een NRC-redacteur waaruit dat zou blijken. Mr. X besluit het bericht niet te verwijderen, maar doet dat later op advies van de deken alsnog. Het artikel is nooit in NRC verschenen.
Lariekoek
Had mr. X het bericht mogen plaatsen? De instelling vindt natuurlijk van niet en baseert dat op gedragsregels 30 en 31 – al vallen die onder de ‘praktijkregels’: niks zeggen waarvan je kunt snappen dat het lariekoek is, en niet onnodig grieven. De raad van discipline haalt (een deel van) regel 2.6 van de Europese gedragscode erbij – al lijkt die regel te slaan op publicaties over de advocaat zelf.
Volgens de raad staat het een advocaat in beginsel vrij om publicaties van derden te publiceren, maar is het verstandig om de herkomst te vermelden. Of het bericht klopt hoef je niet te controleren, tenzij er op basis van de inhoud, vorm of bron reden is om daaraan te twijfelen. Is de informatie evident onjuist, dan wel nodeloos of ongefundeerd beschuldigend of beschadigend, dan mag je niet publiceren. Daarbij moet je bedenken dat het publiek mogelijk meer waarde aan het bericht zal hechten als het bij een advocaat vandaan komt, zeker als het over diens specialisme gaat.
Deze regels toepassend vindt de raad dat mr. X niet fout heeft gehandeld. De cijfers bleken immers te kloppen, en het was ook niet onbegrijpelijk dat mr. X de Werkgroep had geloofd dat het artikel in NRC zou verschijnen. Mr. X had ook niet meteen hoeven begrijpen dat het artikel NRC-onwaardig was, zoals de instelling had aangevoerd. Daar zal NRC niet blij mee zijn. Het stuk zit vol spelfouten, en de inhoud is ook niet je dat. Had mr. X dat niet meteen kunnen zien?
Hoger beroep staat nog open.
Trudeke Sillevis Smitt