‘Ik wil uiting geven aan mijn grote zorg over de rol van het in strafzaken oprukkende slachtoffer, aan de hand van wat bespiegelingen en beschouwende opmerkingen.’
Pleidooi van strafadvocaat Peter Plasman, gehouden op het Nationale Strafrecht Congres op 23 juni in Utrecht
Mijn ervaringen van de laatste jaren hebben mij geleerd dat je met slachtoffers voorzichtig moet zijn. Alvorens één kritisch geluid te laten horen, ook wanneer dat niet betreft het slachtoffer zelf maar zijn moderne rol, past het dan ook om in abstracto stil te staan bij de persoon van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft recht op ons aller mededogen, hem of haar is op onrechtmatige wijze onrecht tot immens onrecht aangedaan, soms in die omvang dat door het slachtoffer het leven als beëindigd wordt beschouwd. Van hem mag en kan niets worden verwacht, het slachtoffer heeft ook geen enkele verantwoordelijkheid.
Het slachtoffer is onmachtig, zit vol verdriet en wraakgevoelens en wil daar uiting aan geven, vaak ook omdat hij of zij meent niet gehoord en/of begrepen te worden. Uiting willen geven op alle denkbare podia, waarvan de rechtszaal er maar eentje is. Een andere uitgelezen plek is de bühne die de media met grote liefde en met veel compassie beschikbaar stellen. En er is niemand die daartussen wil komen. Wie daar wel tussenkomt laadt direct de verdenking op zich het aangerichte leed niet te kunnen aanvoelen of zelfs te ontkennen. Het gaat hierbij natuurlijk ook heel veel om fenomenen als invoelen, meeleven en gedeelde verontwaardiging.
En, wanneer dat niet in de rechtszaal gebeurt, is er ook geen reden om er tussen te komen, wanneer er ook af en toe aan wordt herinnerd dat het allemaal nog niet vast staat. Dit is altijd zo geweest.
In de laatste decennia van de vorige eeuw is de strafprocessuele erkenning van het slachtoffer op gang gekomen door hem beetje bij beetje meer een eigen positie in het strafproces te geven, met als eerste aanzet het kunnen indienen van een simpele vordering tot schadevergoeding van maximaal 1500 gulden. Inmiddels zijn we zo ver dat het slachtoffer mee mag praten over het bewijs en ook mag vertellen wat de dader (hier vergis ik mij maar daar kom ik straks op) allemaal moet gaan overkomen.
Altijd wanneer ik het hierover heb, en dus ook nu, dringt zich bij mij de vraag op “hoe heeft het zover kunnen komen en wat gaan we hier aan doen?” En direct daarna: “waar gaat dit eindigen?”.
Want de geschiedenis heeft ook geleerd dat ontwikkelingen in het strafrecht (en strafprocesrecht) vaak tot stand komen omdat er stapje voor stapje wordt gewerkt waardoor het zicht vooraf op de hele grote stap die uiteindelijk gemaakt is, vermeden wordt. U hoort het al, volgens mij is er reden tot grote zorg.
U kent allemaal wel de zaak “Het meisje van Nulde”. De dader is veroordeeld tot 12 jaar en tbs dwangverpleging omdat hij het meisje Rowena, zijn stiefdochter, heeft gedood en vervolgens het lijkje een tijd in de vriezer heeft bewaard en dat uiteindelijk in stukken door heel Nederland heeft gedumpt, het hoofdje bij Nulde.
De dader heeft zijn straf erop zitten en ondergaat zijn TBS-behandeling waarvan afgelopen maandag een verlenging aan de orde was.
De vader van het meisje en ook haar zuster laten als nabestaanden de zaak niet los, zitten er bovenop en hun boodschap komt erop neer dat dit monster nooit vrij mag komen. Ik sluit niet uit dat ik in hun positie precies hetzelfde zou doen. Ook hier, bijna niemand hoeft ze tegen tegen te houden en elke mogelijkheid mag worden aangegrepen.
Het verleden leert dat hetgeen strafprocessueel aan slachtoffers was toegestaan nooit genoeg was, er moest méér mogen. En dat werkte want het werd steeds meer. Niet in de laatste plaats omdat slachtoffers de politieke wind in de zeilen hebben. Op slachtoffers scoor je wel en op boeven niet. Ook niet op verdachten trouwens.
Sinds Rutte, gedwongen door de tijdgeest onderscheid is gaan maken tussen het verkeerde en het goede populisme zal opkomen voor de rechten van het slachtoffer vaak vallen onder het goede populisme.
Terug naar Nulde. De vader wilde spreekrecht tijdens de verlengingszitting en hij schreef een brief die voorgelezen moest worden.Tot zover niets aan de hand, hij mag alles willen. Maar spreekrecht kon niet want daar voorziet de wet niet in. En de brief voorlezen kon ook niet, de rechter wilde wel maar kon niet.
De rechter wilde wel? Waarom wil een rechter tijdens een verlengingszitting een brief van een nabestaande voorlezen? De strekking van de brief was de rechter duidelijk, hij had hem al gelezen. Waarom leest de rechter zo’n brief? De schrijver wilde de dader laten weten wat hij had aangericht.
Het gaat hier echter om de noodzaak ja of nee van verdere behandeling. Dat is werk voor deskundigen en, daarover bestond geen twijfel, dat was de nabestaande niet. Hier werd de eisende nabestaande een plek toegekend die er niet voor hem was. De enige plek was de publieke tribune en mondje dicht.
Nou kan hier tegengeworpen worden dat het hier een confrontatie was tussen nabestaande en dader en dat moet toch kunnen. Ja, maar wel op de juiste plek. Is een verlengingszitting van een afgestrafte dader de plek voor zo’n confrontatie? Natuurlijk niet.
Later die dag vertelde de vader bij Umberto Tan dat hij zich erkend voelde, hij was gehoord. Ik zag het meer als een fopspeen. De vader spant zich in, geeft zich emotioneel helemaal bloot en denkt dat hij gehoord is. Letterlijk genomen klopt dat wel, maar de verwachtingen gaan verder dan dat. Op de beslissing van deze rechter heeft deze vader 0,0 invloed. Daarin wordt hij gefopt.
Zou hij onverhoopt toch enige invloed hebben, ja, dan worden wij gefopt. De persoon waar het slachtoffer het doorgaans in het strafproces op heeft voorzien is niet de dader die zijn straf al heeft uitgezeten, maar is de verdachte. Want die zit daar niet voor niets, toch?
Ik zat zelf ooit als slachtoffer in de zaal, na een bedreiging. Ik citeer even Paul Vugts in het Parool: “Als advocaat Plasman gebruik maakt van zijn spreekrecht als slachtoffer merkt hij keurig op dat hij de verdachte als verdachte beschouwt en niet als dader – een nuance die in veel slachtofferverklaringen ontbreekt” Einde citaat. Hij kan het weten en dat herkennen we allemaal.
De praktijk is dat met grote regelmaat het slachtoffer los kan gaan op de verdachte. Dat wordt vaak verkocht met de stelling dat het slachtoffer eindelijk een positie heeft gekregen gelijkwaardig aan die van de verdachte. Het bezwaar was immers dat het strafproces alleen om de dader draaide. Tja, maar wel met de bedoeling van de initiator van het proces om degene “om wie het draait” soms heel lang op te sluiten.
Het argument dat het strafproces draait om de dader is een vals argument omdat daarmee ten onrechte wordt gesuggereerd dat het strafproces draait om het belang van de dader. De positie van het slachtoffer is ook helemaal niet gelijkwaardig aan die van de verdachte, het slachtoffer is inmiddels superieur. Pakt u even de persrichtlijn erbij:
- 3.5.4. Er mogen geen beeld- en geluidopnames worden gemaakt van getuigen, deskundigen, slachtoffers en publiek.
- 3.5.5. Ook van de verdachte mogen zonder zijn/haar toestemming geen beeldopnames worden gemaakt. Zijn/haar stem mag wel worden opgenomen (bij bezwaar beslist de rechter, hij weegt het belang van de openbaarheid af tegen het privacybelang van de verdachte. Belang van de openbaarheid wanneer het slachtoffer spreekt is er kennelijk niet).
Waarom eigenlijk mag de stem van het slachtoffer niet en de stem van de verdachte wél worden opgenomen?
Wanneer het slachtoffer een toe te voegen advocaat wenst zal deze aan eisen moeten voldoen, het is specialistische materie. De strafrechtadvocaat echter die de verdachte bijstaat heeft zich conform de wensen des tijds gespecialiseerd in het strafrecht met meestal een broertje dood aan het civiele recht. Maar terwijl de vorderingen benadeelde partijen in hoogte oplopen en in complexiteit toenemen moet de strafrechtadvocaat dat van de Raad voor Rechtsbijstand er maar bij doen. Een civilist voor dat deel toevoegen kan echt niet, het is ook allemaal niet zo moeilijk. Dat er al vorderingen van een miljoen zijn toegewezen maakt dat niet anders.
Waarom eigenlijk wel gespecialiseerde gefinancierde rechtshulp voor het slachtoffer en niet voor de verdachte?
De superioriteit van het slachtoffer komt vooral tot uiting in zijn rol als ongeleid projectiel. Procesdeelnemers kunnen tot de orde geroepen worden, formeel of informeel. Of zij houden zich in. De verdachte het meest duidelijk, die is vaak – niet altijd – bezig met de vraag hoe die zich het beste kan gedragen om er zo goed mogelijk vanaf te komen; een beperking in het gedrag die het slachtoffer niet kent. Professionele procespartijen hebben hun vaste rol, het slachtoffer kiest zijn eigen rol en kan ver, en met regelmaat veel te ver gaan.
Tijdens het afscheid van Herman Bolhaar met een zaal vol OM’ers was één van de sprekers een nabestaande die zich heeft ingezet voor de verbetering van de positie van slachtoffers. Hij vertelde dat hij in zijn eigen zaak persé meer wilde zeggen dan destijds was toegestaan; dat werd hem verboden maar hij deed het gewoon toch, met groot succes. Hij kon los. Om mij heen in de zaal alleen maar gelach en andere instemmende geluiden. Goed gedaan.
Onlangs twitterde Saskia Belleman over de zaak Koen Everink. De broer van het slachtoffer ging los op de (ontkennende) verdachte maar nam nu ook de advocaat mee met termen als “hoe durft ie” en “afleidingsmanoevres”. Hij werd door de voorzitter afgekapt, moest tijdens een schorsing de passages over de advocaat verwijderen maar na de hervatting ging het toch weer een tijdje door.
Rechters hebben het zichtbaar lastig hiermee, terwijl zij met name degene zijn die moeten optreden om ook het slachtoffer in het gareel te houden. Off the record geven veel rechters aan dat zij in hun maag zitten met het optreden van slachtoffers ter zitting en dat zij met name de laatste uitbreiding van het spreekrecht een gedrocht vinden.
Zou er in Nederland een rechter te vinden zijn die zijn oordeel over de bewijsvraag laat beïnvloeden door wat het slachtoffer (uiteraard anders dan als getuige) te melden heeft? En de mening van het prototype slachtoffer dat geen straf te hoog is is en dat geen straf het veroorzaakte leed kan goedmaken kan toch ook geen nieuws bevatten. Rechters houden al sinds jaar en dag rekening met het leed dat is aangericht. Wanneer een rechter moet worden voorgelicht over het leed dat wordt aangericht door het verlies van een kind, om tot een goede beslissing te komen, dan deugt hij niet voor zijn vak.
De advocaat, ook bij uitstek gehouden om in te grijpen zit ondertussen in dubio. Wanneer grijp ik in? Moet ik strak formalistisch zijn om te horen dat voor de rechtbank nu nog niet het moment is om de spreker te onderbreken of te corrigeren. Of wacht ik de ontwikkeling nog even af. Straalt nu ingrijpen straks niet af op mijn cliënt? Bedenk daarbij dat het hartverscheurend kan zijn wat een zeer geëmotioneerd slachtoffer naar voren brengt.
Ondertussen krijgt de cliënt het over zich heen en die begrijpt wellicht de afwegingen van zijn advocaat niet goed. Waarom doet hij niets, dit kan toch niet? In het slechtste geval komt hierdoor de vertrouwensrelatie tussen advocaat en cliënt onder druk te staan.
Een stel had een swingerfeest bezocht, dresscode man smoking, vrouw lingerie. U weet dat het uniform dat smoking heet bedoeld is om de aandacht bij de vrouw te houden. Het was seks en drugs, na afloop voorgezet op verschillende hotelkamers waar iedereen overal langsging. De vrouw was geheel selfsupporting m.b.t. drank, pillen en GHB, al voordat zij de man, mijn cliënt leerde kennen. Recreatief als volwassen mensen. Op enig moment denkt de vrouw 2 slokken Spa te drinken maar het was GHB. Ze gaat out, diepe slaap. Mijn cliënt, zelf ook niet meer nuchter meent het te herkennen als een GHB slaapje dat ze vaker had en rijdt naar huis, bij aankomst blijft de vrouw te zijn overleden.
Rechtbank: 4 maanden, dood door schuld, hij had meteen medische hulp moeten regelen. In hoger beroep kon de zaak echt naar beide kanten gaan, het hof nam ook twee weken extra voor de uitspraak. De sprekers waren de kinderen van de vrouw (niet zijn kinderen) en de broer. Mijn cliënt had bij de voorbereiding aangegeven dat er niet moest worden ingegrepen. Voor dat ingrijpen bleek er genoeg aanleiding:
- “Als jij er niet was geweest leefde mijn moeder nog”
- “Welke man laat toe dat zijn vrouw drugs gebruikt”.
- “Jij hebt haar gewoon vermoord”
- “Met je schijnheilige ontkenningen en smoesjes, je hebt haar de dood ingejaagd”
Door niemand werd er ingegrepen. Zelf heb ik in den lande de meest verschillende manieren van omgaan met deze materie mogen meemaken en ik denk dat uw ervaring niet anders is.
We weten dat de gang van zaken tijdens het strafproces en ook de uitkomst daarvan mede afhankelijk is van een aantal toevalligheden. Wanneer in Rotterdam (maar ook in den lande) sprake is van een richtingstrijd met betrekking tot de voorlopige hechtenis dan speelt toeval (welke richting gaat over mijn vrijheid beslissen) een grote rol. Wanneer het optreden van slachtoffers wel van invloed zou zijn op de uitkomst van het strafproces wordt er nog een toevalsfactor toegevoegd: hoe gaat in mijn zaak het slachtoffer zich opstellen? Is die redelijk en genuanceerd of is hij bloeddorstig?
Nog even terug naar de GHB zaak. Wanneer vrijspraak zou zijn gevolgd (hetgeen niet het geval was) hadden de nabestaanden aan hun eigen perceptie kunnen vasthouden, mijn cliënt bleef ondanks de vrijspraak in hun ogen toch gewoon een schoft. Maar hoe is dat wanneer slachtoffers echt op de verkeerde zijn losgegaan, bijvoorbeeld wanneer komt vast te staan dat de verkrachter een ander dan de verdachte is. Dat moet én voor de verdachte én voor het slachtoffer welhaast een traumatische ervaring zijn.
Luisterend naar procesdeelnemers waaronder beslissers heb ik zelf de indruk dat het optreden van slachtoffers ter zitting niet van grote invloed is op de beslissingen van 348 en 350 Sv. Dat is uiteraard iets geheel anders dan stellen dat het lot van de slachtoffers niet van invloed is. Maar het optreden ter zitting maakt niet een wezenlijk verschil.
Slachtoffers kunnen zich uiten, kunnen hun emoties kwijt en hopen wellicht of verwachten zelfs dat zij daarmee de cruciale beslissingen wél beïnvloeden. Wanneer slachtoffers ten onrechte verwachten dat hun optreden van invloed is dan is het slachtofferrecht op dat onderdeel een fopspeen.
Maar als het nu zo is dat slachtoffers zich goed kunnen vinden in hun hedendaagse rol en dat de rechters zich los van hun optreden blijven houden bij de feiten en in geval van een veroordeling zelf goed zicht blijven houden op de strafbepalende omstandigheden en zich niet laten meeslepen, waar zit dan mijn zorg? Laat de slachtoffers hun rol, gun hun dat, het heeft uiteindelijk weinig invloed, je cliënt moet maar even door de zure appel heen, so be it.
Daar zou iets voor te zeggen zijn wanneer aan dit hele theater niet een dik prijskaartje zou hangen. Logischerwijs zit een deel van mijn zorg in het feit dat uiteindelijk niet meetbaar is of rechters niet toch op een verkeerde manier beïnvloed worden door wat er aan leed wordt gepresenteerd. En wanneer zij zeggen de zaken goed te kunnen scheiden ziet dat dan ook op onbewuste processen?
Maar mijn grootste zorg ziet op iets anders. Met het opkomende slachtoffer en de noodzaak die in het bestaande strafproces in te passen hebben wij op een bepaald moment afscheid genomen van een cruciaal element in de rechtsstaat. Dat is gebeurd om pragmatische redenen: we hebben een strafproces waarin aan het eind de beslissing over daderschap wordt genomen, en we hebben slachtoffers die zich tijdens dat proces met de dader willen bemoeien. En die twee onmogelijk met elkaar te combineren uitgangspunten moeten toch gecombineerd worden.
Mijn bezwaar treft niet het slachtoffer dat de rechter informeert over het leed dat is aangericht, de schade die is veroorzaakt. Ook niet het op eenvoudige wijze inbrengen van de schade. Zelfs niet het inbrengen van een meer complexe en meer omvangrijke schade op voorwaarde van adequate civiele rechtsbijstand voor beide partijen, “eiser” en “gedaagde”.
Mijn bezwaar betreft de brug die te ver was met de laatste uitbreiding: het onbeperkt mogen praten en zich met alles mogen bemoeien. Het tekeer mogen gaan tegen de dader. En ik zou nog terugkomen op deze vergissing, die ik ook aan het begin maakte, omdat ik het heb over dader en niet over verdachte. Maar het is eigenlijk geen vergissing want er wordt namelijk te keer gegaan tegen de dader, althans in de perceptie van het slachtoffer. Maar door dat toe te staan, zelfs te faciliteren en soms te stimuleren wordt er meegewerkt aan het beeld dat daar niet de verdachte maar de dader zit. Het cruciale element van de rechtsstaat waarvan we daarmee afscheid nemen is de onschuldpresumptie.
Ik weet het, dat zijn grote woorden maar de betiteling grote woorden heeft geen relatie met de realiteit. De realiteit is dat we iemand waarvan de schuld niet is vastgesteld object maken van de woede die bij de dader thuishoort. En dan wordt de verdachte tijdens het proces de dader terwijl de weg daarnaar toe bij wet is voorzien. Dan kun je lullen als Brugman maar dan heb je de onschuldpresumptie laten vallen.
Noodzakelijk gevolg van het bestaan van de onschuldpresumtie en het bestaan van de verdachte waarmee noodzakelijkerwijs dingen moeten gebeuren ook tegen de wil van die verdachte is dat de ingrepen tegen de verdachte slechts plaatsvinden voorzover die strikt noodzakelijk zijn. Tegen de dader kunnen ingrepen plaatsvinden die bij het daderschap passen maar die mogelijkerwijs niet noodzakelijk, laat staan strikt noodzakelijk zijn.
Het fulmineren tegen een verdachte ter zitting is iets dat de verdachte moet ondergaan maar dat absoluut niet strikt noodzakelijk is. Doordat dat fulmineren onderdeel is geworden van de behandeling ter zitting schuift de verdachte al in dat stadium op richting dader.
Een verdachte heeft recht op bescherming waar de dader dat soms niet heeft. De verantwoordelijkheid voor die bescherming ligt in de eerste plaats bij de zittingsrechter. Op een aantal punten kan de verdachte vaststellen dat die bescherming hapert. Zie hiervoor het stemgeluid. De verdachte mag niet gefotografeerd worden maar wel getekend. Wie de bijzonder mooie tekeningen van Petra Urban kent weet dat dat fotografieverbod achterhaald is. Binnenkort zal de eerste verdachte vragen of hij niet gefotografeerd kan worden i.p.v. door haar getekend.
Elke tekortschietende bescherming maakt dat de verdachte verder opschuift richting dader, want voor de dader komt het niet zo nauw als voor de verdachte. Dit alles leidt er naar mijn mening toe dat de eerlijkheid van het proces in het gedrang komt, in ieder geval op een specifiek punt.
Ik wil op dat specifieke punt de parallel trekken met de wraking. Er zijn maar heel weinig wrakingsbeslissingen waarin wordt vastgesteld dat de rechter niet onpartijdig was. Het blijft bijna altijd bij de meer subjectieve variant, namelijk dat de schijn van partijdigheid is gewekt. M.a.w. de perceptie van de verdachte, mits objectief gerechtvaardigd, daar gaat het om bij wrakingsbeslissingen.
Welke perceptie moet de verdachte hebben die ter zitting wordt behandeld als dader en ook moet meemaken dat dat kennelijk tot de mores van het proces hoort, dat dat gefaciliteerd wordt en ook door mag gaan wanneer het de spuigaten uitloopt. Zelfs zijn advocaat vindt het ok, sshh, laat maar even, niets van aantrekken, hoort erbij, even door de zure appel heen bijten. De verdachte kan de objectief gerechtvaardigde vrees krijgen dat hij nu al als dader wordt gezien. Dan zijn we al voorbij de rechter die de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen.
Mijn stelling is dat de verdachte die de objectief gerechtvaardigde vrees heeft dat hij niet in een eerlijk proces zit, per definitie niet in een eerlijk proces zit. Het moet anders en de vraag is, kan het anders? Natuurlijk kan het anders. Het is ook al experimenteel geprobeerd. Dan heb ik het natuurlijk over het tweefasen proces.
We hebben het al geaccepteerd dat verdachten soms jarenlang in voorlopige hechtenis worden gehouden op basis van een veroordelend vonnis in eerste aanleg. Dan is het niet zo moeilijk om die lijn door te trekken naar de positie van het slachtoffer. Pas wanneer in eerste aanleg is beslist over de bewijsvraag komt het slachtoffer aan de beurt. Hij mag meepraten over alles maar hij heeft het dan over iemand die in een vonnis schuldig is bevonden. Praten over het bewijs is nu al zinloos maar is dan evident zinloos.
Op eerder genoemd afscheid van Herman Bolhaar kwam ook een voorstander en mede-bedenker van het huidige slachtofferrecht aan het woord, mr. Hirsch Ballin, en hij kreeg van onze collega Benediqte Ficq impliciet de vraag voorgelegd wat er nu eigenlijk op dat tweefasen proces tegen was.
Ik vond zijn reactie onthutsend: dat maakt principieel niets uit want we hebben hetzelfde probleem er altijd al inzitten, namelijk wanneer het over de strafmaat gaat. Dan wordt er immers gesproken over een straf die opgelegd gaat worden terwijl daar een verdachte zit. Dit, terwijl juist bij het praten over voor een eventuele strafmaat relevante omstandigheden de onschuldpresumptie goed naar voren komt. Rechters kijken dan wél uit, maar zitten dan ook niet opgescheept met een (Rutte: goed) populistisch voorschrift in de vorm van een wettelijke bepaling.
In de babytijd van de taakstraf, toen geheten alternatieve straf, was deze straf geen hoofdstraf en werd hij opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling. maar dat kon toen alleen wanneer de verdachte deze straf zelf aanbood en ook nadrukkelijk akkoord ging. Dus vroeg de rechter ook aan een ontkennende verdachte of hij akkoord ging wanneer etc. De verdachte reageerde met nee want ik ben onschuldig. Nergens kwam de onschuldpresumptie beter tot zijn recht dan in de uitleg die dan van de rechter volgde. Andere argumenten had Hirsch Ballin niet, terwijl ik hem zo eentje kan aanreiken: geld.
En dat brengt mij bij de slotvraag: hoeveel is het overeind houden van de eerlijkheid van het strafproces ons eigenlijk waard? Ik hoop dat u duidelijk geworden is dat met de titel “Weg met het slachtoffer” bedoeld wordt: “Hou het slachtoffer weg bij de verdachte”. Niet omdat dat voor de verdachte prettiger is maar omdat dat dwingend volgt uit de voorwaarden voor een fair trial. Ook al kost dat organisatie en dus geld.
Helemaal tot slot een kleine praktische aanbeveling: Officieren van Justitie zijn gehouden ook het belang van de verdachte voor ogen te hebben en daar naar te handelen. Dat zou iets beter zichtbaar kunnen worden door al te kleffe en emotionele contacten tussen de Officier en slachtoffers ter zitting te vermijden. Het zou in dat opzicht beter zijn de contacten met het slachtoffer niet neer te leggen bij de officier die ter zitting optreedt.
De verkorte versie van dit pleidooi is te vinden in het Advocatenblad van september 2017.