Is het Boeddhabeeld dat kunstverzamelaar Van O. in 1996 in bezit kreeg hetzelfde dat in december 1995 verdween uit een tempel in het Chinese dorpje Yangchun? Het dorpscomité denkt van wel. In 2015 gingen foto’s van het beeld en de CT-scan van de mummie in het binnenste viral op internet. En inwoners van Yangchun zagen het meteen: die is van ons.

De dorpelingen willen hun beeld terug. De mummie die erin zit, zeggen ze, is die van de monnik Zhanggong, een wonderdokter uit de Song-dynastie die ze al eeuwen vereren. Nadat de mummie wereldnieuws werd, ontstond een maandenlang getouwtrek. Niet zonder gevolg voor Van O., want voor het oog van de wereld werd hij neergezet als kunstrover en geldwolf. Om van het gedoe af te zijn, ruilde hij het beeld met een anonieme Chinese kunstverzamelaar.

Het weerhield het dorpscomité er niet van het beeld terug te eisen, en vandaag treffen beide partijen elkaar bij de rechtbank in Amsterdam. Twee uur lang hebben de advocaten het woord gevoerd, tot het moment dat de helft van de publieke tribune zit te knikkebollen en de rechter droogjes constateert: ‘Ik zie dat een deel van de zaal wat afdwaalt. Ik schors een kwartiertje.’

Dan krijgt verzamelaar Van O. zelf het woord. Kort en to the point antwoorden als de rechter een vraag stelt – dat is wat advocaat Turan Teke zijn cliënt van te voren heeft geadviseerd. Maar dat is niet wat Van O. doet, in tegendeel. Onstuitbaar is hij, één woordenstroom. De afgelopen twee jaar is hij neergezet als een harteloze kunstdief. En nu, blij dat hij eindelijk zijn verhaal kan doen bij de rechter, laat hij zijn frustratie de vrije loop.

Toen hij het beeld de eerste keer zag bij een bevriende kunsthandelaar die het uit Hong Kong had gehaald, had hij helemaal geen belangstelling, vertelt Van O. ‘Het leek een beeld uit de zeventiende eeuw, en ik verzamel beelden van veel vroegere periodes.’ Pas een half jaar later kreeg hij het in bezit, als bonus bij een aantal andere beelden die hij wel gericht aankocht voor zijn collectie, zegt hij. Dat er een mummie in zat, daar had hij op dat moment geen idee van. ‘Het was een monnikenbeeld, daar zijn er talloze van. ‘

Nadat de Chinezen zijn beeld in 2015 herkenden als hun verloren monnik – het was toen uitgeleend aan een expositie in Boedapest – deed Van O. naar eigen zeggen alle moeite om te achterhalen of dat waar kon zijn. Omdat het verhaal circuleerde dat er in 1950 een gaatje in het beeld geboord zou zijn om te kijken of er botresten in zaten, liet Van O. een radioloog onderzoek doen. Die vond niets dat op een gaatje leek, en ook het hoofd van de mummie zou afwijken van dat van de mummie van meester Zhanggong. Bovendien: datering van een tekstrol die bij de mummie werd gevonden, zou uitwijzen dat de mummie van eeuwen na de Song-dynastie dateert.

‘Er zijn wel gesprekken geweest om het beeld terug te geven’, zegt de rechter. ‘Waarom is dat mis gegaan?’

Aan hem ligt het niet, zegt Van O., hij heeft er alles aan gedaan. ‘Toen ik wist dat het niet hetzelfde beeld was en ik zakelijk en privé enorm veel last hiervan kreeg, dacht ik: ik ben het zat om voortdurend beschuldigd en geïntimideerd te worden, hoe los ik dit op?’ Hij wilde het beeld best teruggeven als China aan een paar eisen wilde voldoen: extra onderzoek, vergoeding van de kosten die Van O. had gemaakt, en plaatsing van het beeld in een fatsoenlijke tempel, zodat er meer mensen van konden genieten.

Toen de partijen er niet uitkwamen, toverde Van O. nog een andere variant uit de hoed: een Chinese donateur zou het beeld kunnen opkopen als deel van een grotere collectie en die schenken. Hij had hem zelfs gevonden, die donateur, vertelt Van O. ‘Maar toen de Chinese overheid meedeelde dat men geen donaties accepteerde, had ik er genoeg van.’

‘Maar leg me nou eens uit’, zegt de rechter, ‘waarom u op dat moment zegt: ik draag het beeld over aan iemand anders’.

‘Ik dacht: dit wordt een eindeloze negatieve spiraal, hoe raak ik van die mummie af?, zegt Van O. ‘Ik had contact met deze Chinese verzamelaar, die ik ken als een zeer betrouwbaar iemand. Hij zei: “Wat denk je ervan om hem met mij te ruilen? Maar ik wil niet hetzelfde circus op mijn nek dat jij nu hebt, ik wil dat je de rechtszaak netjes afwikkelt, want anders is dat beeld besmet”. Als deze zaak goed voor ons afloopt, is het beeld niet langer besmet.’

‘Dus met een nette afwikkeling bedoelt u dat ik bepaal dat het een ander beeld is’, begrijpt de rechter.

Dat is nog niet zo makkelijk, zeg maar onmogelijk, met een eigenaar die anoniem wil blijven. Advocaat Jan Holthuis, die de Chinese eisers vertegenwoordigt, zegt het zo: hoe kunnen wij in hemelsnaam aantonen dat het om ons beeld gaat als het voor ons wordt weggehouden? Daarom hoort in dit geval de bewijslast bij Van O., vindt Holthuis; die moet maar onomstotelijk aantonen dat het niet het beeld uit Yangchun is, en dat heeft hij wat de eisers betreft zeker nog niet gedaan.

Heeft Van O.’s verhaal iets toegevoegd? Aan de beeldvorming van de rechter zeker, want de afgelopen periode meed hij elke publiciteit. Maar helpt het ook bij een oplossing?

De rechter probeert het wel. Kan de anonieme verzamelaar misschien via een tussenpersoon in het gesprek worden betrokken, informeert hij.

‘Ik denk dat hij wil afwachten’, zegt Van O. ‘U kunt zich misschien voorstellen dat hij heel voorzichtig is.’

De rechter doet nog een poging. ‘Krijg ik u zo ver dat iemand naar dat beeld mag kijken?’

‘Ik denk dat dat onmogelijk is’, zegt Van O.

‘Dan vrees ik dat mijn creativiteit om te komen tot een minnelijke oplossing is uitgeput’, zegt de rechter. Hij besluit tot een nieuwe schriftelijke ronde. ‘Deze zaak gaat nog even duren. Ik vrees dat het niet anders is.’

Dit artikel is in verkorte versie verschenen in het Advocatenblad van september 2017.

Lars1

Lars Kuipers

Freelance journalist

Profile page
Advertentie