Op 15 december 2015 deed de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland (zie NJ 2017, 294 m.nt. B.E.P. Myjer). In dat arrest biedt het EHRM meer duidelijkheid over de eisen die op grond van Al-Khawaja en Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk (zie NJ 2012, 283 m.nt. Schalken en Alkema) gelden voor het gebruik van verklaringen van getuigen die niet ter zitting gehoord zijn geworden.
In de kern komt het arrest inzake Schatschaschwili erop neer dat aan de hand van de vragen (1) of er een gerechtvaardigde reden is voor het niet kunnen horen van de getuige, (2) of de verklaring al dan niet sole or decisive is en (3) of er voorzien is in maatregelen die compensatie bieden aan de verdediging voor het niet horen van de getuige dient te worden vastgesteld of de procedure in zijn geheel fair is te noemen.
Lees verder bij Ivoren Toga.