Als politicus refereerde Eberhard van der Laan vaak aan zijn verleden als advocaat, als advocaat bracht hij rechtsstatelijkheid in de politiek.

Door / Tatiana Scheltema

Het was tijdens de verkiezingscampagne voor de Amsterdamse gemeenteraad in 1990. Stadszender AT5 liep een dagje mee met de kersverse PvdA-lijsttrekker Eberhard van der Laan. ‘Wat voor soort politicus bent u?’ wil de verslaggever weten. ‘Als het niet zo neerbuigend zou klinken, zou ik zeggen: een amateur,’ antwoordt Van der Laan. ‘Iemand die vanuit z’n werk – in mijn geval is dat advocaat – gewoon een bemoeial is en zich met politiek wil bemoeien.’

Al is politieke betrokkenheid ook gewoon een burgerplicht, laat hij even later, op zijn kantoor in de Nieuwe Spiegelstraat, doorschemeren. ‘Ik denk dat mensen in toenemende mate denken: als die mafkees naast zijn werk nota bene lijsttrekker van de PvdA kan zijn, is politiek misschien wel iets heel gewoons! Iets wat je inderdaad naast je werk kan doen, en misschien ook zou móéten doen.’

Op 5 oktober overleed Eberhard van der Laan op 62-jarige leeftijd aan longkanker. In zijn afscheidsbrief van 18 september aan Amsterdam schreef hij dat het een groot voorrecht was geweest om burgemeester te zijn van ‘de mooiste en liefste stad van de wereld’.

In die stad was Van der Laan in 1975 komen wonen om rechten te studeren aan de Vrije Universiteit. Dat hij daar ruim zeven jaar over deed, was te wijten aan extra-curriculaire bezigheden, zoals ijveren voor meer democratie op de universiteit. Ook werd hij actief in de Partij van de Arbeid: als raadslid en als assistent van de legendarische wethouder Jan Schaefer.

Toen Van der Laan in 1983 cum laude afstudeerde, solliciteerde hij bij Van Doorne en Sjollema op de De Lairessestraat, voorloper van het huidige Van Doorne en van Clifford Chance. Niet de meest voor de hand liggende werkplek voor een raadslid van de toen nog écht linkse, activistische PvdA. (CDA-senator Jaap Glasz, de latere algemeen deken van de NOvA was er maatschapsvoorzitter). ‘Wij zagen daar geen bezwaar in en er was ook geen belangenconflict,’ zegt oud-partner Wepko Scheltema. ‘Hij liep weleens binnen met vragen over zaken die speelden in de gemeenteraad, bijvoorbeeld over het leasecontract voor nieuwe tramstellen.’

Het kantoor had een ‘sosjale junit’ die zaken voor minvermogenden behandelde. Daar kwam Van der Laan te werken. ‘Niet mijn afdeling maar toch verwant, omdat ze daar ook zielige mensen bijstonden,’ zegt Hessel Bouman, letselschadespecialist en Van der Laans directe patroon. Hij herinnert zich hem als een ‘uitnemende stagiaire’. ‘Hij had een groot gevoel voor de betrekkelijkheden van wat je kunt doen als advocaat; dat je vaak machteloos staat, en je cliënt ook moet bijstaan in situaties waar jij niks aan kunt doen, maar hij wel goede raad nodig heeft.’

Maatschap

Alles wees erop dat Van der Laan zou toetreden tot de maatschap, de gesprekken daarover waren gunstig verlopen. Maar tijdens de beslissende partnervergadering bleken er toch bezwaren te zijn tegen de energieke, platpratende jongen uit Rijnsburg. Misschien had het iets met standsverschillen te maken. ‘Een partnerbenoeming moet unaniem zijn, dus toen ging het niet door,’ zegt Scheltema. ‘Dat viel slecht bij de rest van de maatschap.’

En ook bij Van der Laan. Het leidde tot een uittocht van zeven advocaten bij (inmiddels) Trenité Van Doorne die zich, met vier anderen, verenigden in Kennedy Van der Laan: een kantoor dat ‘anders’ zou zijn dan de gevestigde orde. Bijzonder was al dat voor het eerst een vrouw, Marian Kennedy, medenaamgever was van het kantoor. Ook vonden de oprichters dat er ruimte moest zijn om naast het werk andere dingen te doen. ‘Waar Eberhard natuurlijk, als geen ander, invulling aan heeft gegeven,’ zegt Otto Volgenant, die als veertiende advocaat bij Kennedy Van der Laan kwam werken. ‘In de “grondwet” die we toen hadden, stond dat het kantoor “goed, leuk, commercieel en niet-asociaal” was. Die begrippen wringen natuurlijk een beetje met elkaar, maar toch lukte het, zeker in de beginperiode, heel goed om dat allemaal samen te brengen.’

Niet genoemd in die grondwet maar zeker zo belangrijk voor het succes van het kantoor was Van der Laans overtuiging dat de advocatuur een ambacht is. Voor stagiaires schreef hij de cursus ‘Pleitnotities – Inzake: Pleiten; kunst van het overtuigen (en noeste arbeid)’ die dwingt tot goed nadenken waar je mee bezig bent (punt 49: ‘Een pleidooi is geen preek, college, feestrede, politieke toespraak, toneel, declamatie et cetera. Ziet u de verschillen?’). Om vervolgens te concluderen: ‘Mijn grootste geheim en tevens úw grootste troost: het is keihard werken, maar dat levert veel op.’

Hoewel opgevoed in het aansprakelijkheidsrecht bleef Van der Laan – onder het motto: ‘kleine zaken bestaan niet’ – een generalist, die schreef ‘als een god,’ maar door de vele versies die dat vergde ook vele secretaresses versleet – op één na, met wie hij trouwde. Zijn finest hour als advocaat was de zaak waarin hij voor journalist Pamela Hemelrijk optrad tegen filmmaker Louis van Gasteren.

De cineast had in de oorlog een onderduiker vermoord, de man zou een gevaar hebben gevormd voor het verzet. Het Parool had de zaak onderzocht en gesuggereerd dat het een ordinaire roofmoord was geweest. Van Gasteren klaagde de voormalige verzetskrant aan wegens smaad. In 1995 gaf de Hoge Raad hem gelijk en sindsdien bestookte de cineast iedereen die over zijn oorlogsverleden wilde schrijven met torenhoge schadeclaims.

In 1998 stelde Hemelrijk deze praktijk ter discussie in een open brief aan de Hoge Raad, waarop ook zij door de cineast werd belaagd. Er volgde een titanenstrijd die Van der Laan op sobere gronden won. Van Gasteren kon klagen wat ie wou over inbreuk op zijn privacy, maar gezien de omstandigheden én de op z’n minst discutabele aanspraak op verzetsheldendom van de cineast zélf had Hemelrijk het volste recht gehad daarover te schrijven, oordeelde de Hoge Raad in 2008. In die zaak kwam voor Van der Laan veel samen: het verzet, waarin zijn ouders een belangrijke rol hadden gespeeld, en het recht op vrije meningsuiting als pijler van de democratische rechtsstaat.

Nog altijd is het Van Gasteren-Hemelrijk-arrest één van de standaardarresten in het mediarecht.

Mediator

Vindt u dat u door advocaat te zijn, een goed doel dient? vroeg het Advocatenblad in 2003 aan Van der Laan, in de rubriek ‘Ethisch Peil’. ‘Ja,’ antwoordde Van der Laan. ‘Ik geloof echt in het Recht en durf het met een steeds grotere hoofdletter te schrijven. Ik ben een vrucht van de jaren zeventig, toen heel kritisch naar het recht werd gekeken, als een soort onderdrukkingsmacht.’

Binnen de hoofdstedelijke PvdA was Van der Laans talent om ruziënde partijen tot elkaar te brengen al opgevallen (Job Cohen noemde hem ‘de loodgieter van de gemeente’) maar daarbuiten ook. ‘Wat wij nu “mediaten” noemen, deed hij al in een vroeg stadium,’ zegt Gerrard Boot, oud-kantoorgenoot en tegenwoordig raadsheer bij het Gerechtshof Amsterdam. ‘Al stelt een mediator zich doorgaans wat neutraler op, die wijst vooral op de mogelijkheden. Eberhard duwde echt een bepaalde richting op, dat kon hij heel goed. Dat aspect van de advocatuur – zaken tot een oplossing brengen – heeft hij echt wel op een voetstuk gezet.’

Zo haalde hij als bestuurder van de stichting De Groene Amsterdammer het noodlijdende weekblad uit de problemen. Veranderingen leken onhaalbaar door de rigoreuze vorm van arbeiderszelfbestuur, vertelt huidig hoofdredacteur Xandra Schutte. ‘Hij wist die gigantische vergaderingen met het nodige élan en charme te temmen. Belangrijk was dat hij procedureel heel scherp was: als iets eenmaal was besproken stond het ook vast. Maar hij kapte emoties niet af. Hij greep wel meteen in als mensen daar onheus in werden.’

In 2008, een halfjaar na het Van Gasteren-Hemelrijk-arrest, volgde hij Ella Vogelaar op als minister van Wonen, Wijken en Integratie; in 2010 werd hij burgemeester van Amsterdam. Op twee maanden na was hij een kwarteeuw advocaat geweest en als bestuurder refereerde hij voortdurend aan zijn achtergrond als advocaat. De impliciete boodschap was dat hij precies wist hoe wet- en regelgeving in elkaar stak en hoe het democratische spel diende te worden gespeeld.

Zelden zie je een politicus met zoveel ontzag voor de democratie, moet ook de Amsterdamse orde hebben gedacht. Op 20 maart kreeg Van der Laan de Amsterdamse Dekenprijs uit handen van Pieter van Regteren Altena, oud-collega bij Trenité Van Doorne. Niet vanwege zijn indrukwekkende carrière, zei de deken, maar omdat hij, ook als bestuurder, altijd een pleitbezorger van de advocatuur was geweest en de kernwaarden van het vak als een belangrijk onderdeel van de democratische rechtsstaat had uitgedragen. ‘Deze prijs heb ik volledig verdiend,’ grapte Van der Laan toen hij de prijs in ontvangst nam. ‘Jullie willen niet geloven wat ik er allemaal voor heb moeten doen.’

Biograaf Kemal Rijken noemde Van der Laans meest in het oog springende eigenschap zijn ‘mateloosheid.’ Het harde werken, het roken – misschien had Rijken een punt. Van der Laan zelf had er weinig problemen mee. Op de vraag of hij zich weleens schuldig voelde, antwoordde Van der Laan (in hetzelfde Advocatenblad-interview uit 2003): ‘Ja, maar het wordt geen kwelling, want ik ben ook advocaat van mijzelf. Daarmee bedoel ik niet dat ik recht praat wat krom is, maar wel dat ik mezelf niet weggooi. Ik ga niet gebukt onder het leven.’

Deze In Memoriam verschijnt ook in Advocatenblad 2017-8.

Advertentie